Follow me on Twitter

donderdag 30 oktober 2008

Witte Dichters



Ze stonden onder een witte, verlichte paraplu, herkenbaar in de duisternis van de Nieuwe Ooster. Achttien kleumende dichters, ieder met één gedicht, speciaal geschreven voor deze gelegenheid: de vervroegde viering van Allerheiligen/Allerzielen. Op verzoek lazen ze hun gedicht voor, soms voor grotere groepen, soms voor één of twee toehoorders, die het desgewenst ook nog meekregen. De poëzie ging erin als koek. De stapeltjes gedichten slonken snel.

De bezoekers, met fakkels, zaklantaarns of gewoon in het donker, liepen door, naar andere lichtjes en vuurkorven. Het kerkhof lag in een mistige gloed onder laserstralen en verlichte luchtballonnen, met op de hoofdpaden witte, verlichte ballen die de route markeerden. De 'Herinnering Verlicht', inderdaad. En overal die witte paraplu's, omringd door poëzieminnaars, mensen op weg naar een graf en nieuwsgierigen.

Elders op het kerkhof werd muziek gemaakt. Op enkele graven staken mensen kaarsjes aan. De 'engeltjes' op het grasveld voor de geallieerdengraven droegen fakkels op hun hoofd. Men zegt dat er Duitsers begraven hebben gelegen - 'goede' Duitsers die door de Nazibezetters zijn doodgeschoten en later in Duitsland herbegraven.

Jeanne's gedicht ging over 'Vak 85', het ereveldje waar de gesneuvelde geallieerden liggen: 'Wie valt niet stil bij deze plek / vol witte stenen, streng in het / gelid, vijf rijen dik, beschut / door kort geschoren coniferen.'

Voor ons is het dichtbij: Clarence, om wie dit gedicht draait, was een vriend van de familie, die '(...) veel te / jong, te onbestemd gestorven is'. Scenarioschrijver van beroep, piloot bij de RAF zodra de oorlog uitbrak - en op zijn laatste raid boven de Noordzee neergeschoten, 30 jaar, een vrouw en een dochtertje van een paar maanden achterlatend - maar anderen waren nog veel jonger.

Wendela de Vos (lees ook haar column), van wie een foto in bovenstaand album staat, schreef het gedicht 'Wachttijd', Jos Zuijderwijk 'Moedertjelief'. Met excuses aan de andere vijftien dichters...

dinsdag 28 oktober 2008

Taductruus


Veel is al gezegd en geschreven over Truus.

Ze gaan grotendeels - hoewel niet uitsluitend - over Truus' leven als vertaalster, over Traductruus.

Maar ze was natuurlijk zoveel meer. Daarom hier toch nog een paar persoonlijke woorden. Ik heb er wat tijd voor nodig gehad - onder andere om het beeld van een doodzieke en stervende Truus, weg te duwen en te vervangen door dat van een zeer levende Truus. En ook om te beseffen dat het gemis niet met een paar weken ophoudt. Ik nam haar misschien teveel for granted omdat ze er altijd was, omdat je altijd op haar kon rekenen. Tot die ene dag, toen opeens alleen haar lichaam er nog was en we niet meer tot 'de echte Truus' konden doordringen.

Eerst nog, tegen beter weten in, het gevoel: "Het komt weer goed. Ze wordt beter." Het kwam niet goed. Ze werd niet beter.

En nu missen we haar. Ik mis haar. Bij Magna Voce, het koor waarin ze al jaren trouw haar altpartij zong en waar ze me - ook alweer ruim zeven jaar geleden - mee naar toe sleepte. Ik mis haar op de stoel tegenover me, bij het zingen, haar goede-verstaander-blikken; en bij het naar huis gaan - telkens is er even een 'pang' op de plek waar we meestal nog wat napraatten. Ik mis haar wanneer ik dingen van haar tegenkom. Laatst nog fietste haar rugzakje voorbij... Zoals ik mijn andere vriendin Marianne - die nota bene stierf toen ik met Truus in Rome was - mis op specifieke plekken en momenten, zo komt ook Truus op de meest onverwachte ogenblikken tevoorschijn.

Ze kon van die binnenpretjes hebben, waarvan ze je met glimogen deelgenoot maakte. Ze bedacht gekke dingen, zoals de 'cactus' (komkommer+cocktailprikkers in een potje)waarmee 'onze' Wybe (in 'Mein kleiner grüner Kaktus') zijn bas-solo zong - tot groot vermaak van het publiek, dat om herhaling vroeg.

Geregeld zei ze: "Ik heb geen mooi karakter", en dan kwam er een vanne waar je "U" tegen zei. En waar ik doorgaans vreselijk om moest lachen. Vaak zei ze hardop wat anderen slechts durfden te mompelen. Dat werd haar niet altijd in dank afgenomen (en soms juist wel), maar het zorgde voor de vaak noodzakelijke duidelijkheid. Nee, op haar mondje gevallen was ze niet - al benoemde ze soms de dingen omdat ze het nodig vond, en niet omdat ze het zo graag wilde. En ze was een stuk kwetsbaarder dan ze wilde laten zien.

Ach. helemaal weg is ze niet en zal ze nooit zijn. Soms hebben we nog wel eens een goed gesprek.

Zie ook mijn blog over Marianne (20-04-2008)

zondag 19 oktober 2008

Rooseveld en IJsel

‘So’, zei mijn Canadese neef Dick peinzend, ‘de Rooseveltlaan is dus niet naar de president vernoemd?’

‘Jawel!’ zei ik.

‘Maar het wordt hier gespeld met een d.’

‘Nee hoor!’

Dick (tussen twee haakjes: onlangs ‘mocht’ hij zijn Nederlandse nationaliteit, die hij als kind verloor, terugkopen – jazeker, als ’t maar geld oplevert ­­– en dit tweede paspoort, waar hij als een pauw zo trots op is, maakt hem binnen de Canadese gemeenschap een niet minder gerespecteerd man) liep terug naar de hoek en wees naar het straatnaambordje: Rooseveldlaan. Het stond er.

‘Wat een sukkels!’

Ik nam me voor, snel te protesteren bij de deelraad. En een foto te maken ter bewijs. Het kwam er niet van. Zo gaan die dingen. Gisteren pas was het zo ver. Camera in de aanslag – en wat las ik? Rooseveltlaan. Correct, met een t.

Waren we allebei gek geweest? Nee, dit was een nieuw straatnaambord, kleiner dan het vorige, en met een ander lettertype dan het bordje ‘Waalstraat’ om de hoek. Daar stond overigens nog ‘Nieuw-Zuid’ bij, terwijl de Rooseveltlaan hier voorzien is van het predicaat ‘Rivierenbuurt’.

Een andere Juffrouw (of Meester) Pennewip was mij voor geweest. Of – zoals mijn schoonzus opperde – iemand had het bordje losgeschroefd en meegenomen als curiosum, zodat het wel vervangen móést worden.

Gelukkig is er nog een straatnaambordje om over te mopperen. Het zijn de kleinste dingen waar een mens zich ’t meest over opwindt. En in het jaar waarin de Taalunie het thema ‘burger, taal en overheid’ centraal heeft gesteld, voelt dat nog gerechtvaardigd ook. De straat die naar de rivier de IJssel is genoemd, heet in onze buurt sinds jaar en dag ‘IJselstraat’. Met één s.

Even googlen – en ja hoor, de rivier heet echt IJssel met dubbel s. Net als in Overijssel of IJsselmeer. Ook voor de Hollandse IJssel geldt dat: Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel, allemaal van hetzelfde laken een pak. Idem dito voor de Oude IJssel. Wikipedia: ‘De Oude IJssel begint in Duitsland onder de naam Issel en loopt daarna via de gemeenten Oude IJsselstreek, Doetinchem en Bronckhorst, waarna hij bij het stadje Doesburg in de IJssel uitmondt. In het Nedersaksisch heet de rivier de Olde Iessel.’ Alleen de Deventer zwem- en poloclub de IJsel bevestigt als uitzondering de regel.

Hoe zijn de naambordjes in onze Rivierenbuurt – consequent met één s – tot stand gekomen?, vraag ik me af. Heeft één ambtenaar een spelfout gemaakt en vond men het te duur om nieuwe bordjes aan te brengen? En hoe lang heeft die ‘Rooseveldlaan’ daar gehangen?

Ach, de wereld verandert er niet door, maar het maakt nieuwsgierig. Sindsdien loop ik spiedend door de buurt. En dit prachtige herfstweer, waarin de kastanjes (voor zover ze er nog zijn!) roestbruin en de linden okerkleurig pronken in de lage najaarszon, nodigt daar beslist toe uit.

Deze column is oorspronkelijk geschreven voor en gepubliceerd op zuidelijkewandelweg.nl, de website over (de geschiedenis van) de Rivierenbuurt in Amsterdam, vernoemd naar de roman 'Zuidelijke Wandelweg' van Paul Gelling.

ShareThis