Follow me on Twitter

dinsdag 30 december 2008

Identiteit


"Y'know what?!", om met mijn vier-en-een-halfjarig nichtje Sofie te spreken. Ik mis de CBC. Radio 1, The Current, met Anna Maria Tremonti: rustig, zakelijk, degelijk - en altijd boeiend. Onderwerpen die langer duren dan 90 seconden. Interview (re-broadcast on Boxing Day) met CBC-verslaggeefster Melissa Fung, die in Afghanistan ontvoerd werd, 28 dagen lang - hetgeen al die 28 dagen door CBC én door alle andere Canadese media stilgehouden is, om collega Fung niet onnodig in gevaar te brengen. Melissa Fung was er zelf door geschokt en diep in haar hart - al zou ze dat nóóit toegeven - gefrustreerd: "Als journalist zou ik het nieuws juist hebben willen brengen!"
Ze was trouwens niet ontvoerd als journalist maar gewoon, vanwege de poen. Het was een familiebedrijfje. De vader van de ontvoerders zat in Pakistan en vertelde zijn zoons wat ze moesten doen. Hij leidde ook de onderhandelingen. Afgaand op Melissa's Chinese uiterlijk, twijfelden de jongens of ze wel een buitenlandse was (en dus "rijk"), of een Hazare. Want Afghanen die tot die stam behoren, hebben naar alle waarschijnlijkheid juist géén geld. Helaas, Melissa was geen Hazare - en de organisatie waarvoor ze werkt heeft in de ogen van Afghanen geld. Onduidelijk os overigens of er inderdaad losgeld is betaald (ik kreeg de indruk van niet), maar hoe dan ook zat ze 28 dagen opgesloten in een grot, met alleen haar dagboek als afleiding en houvast. Klik hier voor een transcript van het hele interview.

Een andere keer viel ik middenin een phone-in discussie: hebben papieren kranten nog een toekomst? Nogal voorspelbaar, zou je denken. Maar óf de bellers waren zorgvuldig geselecteerd, óf het was een gelukkig toeval: ik vond de discussie niet banaal. Één beller was blind en had nog nooit een papieren krant gelezen. Dankzij speciale software kon hij nu alle kranten op het internet laten voorlezen. Voor hem een uitkomst. Een andere beller gaf toe dat hij ooit zijn papieren krant had opgezegd, terwijl hij hem toch miste. Een paar anderen zeiden niet zonder krant te kunnen, al was het maar in het weekend. Bij de ochtendkoffie hoort een krant, zei de één. We lezen de krant samen met de kinderen, zei een ander.
Iedereen vond bladeren in papier makkelijker dan online. En al bladerend kom je nog eens iets tegen, een verrassing. Bovendien - zei de aanwezige deskundige, een professor uit Ottawa - wie zou nou z'n kruiswoordpuzzel online doen? Ja, een krant bij de lezers krijgen is omslachtig, weinig efficiënt als je het vergelijkt met de online 'bezorging'. Maar ja, die kruiswoordpuzzel...
Ook in Canada zij ze er nog niet uit. De grote kranten tobben er net zo hard als die van hun benedenburen. En ex-krantenmagnaat Conrad Black zit in de bak bij diezelfde buren, die net een paar van hun grootste en oudste dagbladen om zeep hebben geholpen. Vergeleken met dit continent gaat het met de kranten in Nederland nog niet eens zo slecht.

Terug naar Boxing Day, waar na het interview met Fung de rebroadcast volgde van een discussie over The Canadian Identity: Nation or Notion? Ook weer Anna Maria Tremonti, met als voornaamste deelnemers Malcolm Gladwell (The Tipping Point, Blink) en Adam Gopnik (Paris to the Moon). Daar tussendoor kwam Yann Martel (The Life of Pi) die vertelde hoe hij in India twee typische "Indiërs" tegenkwam, in hun witte tuniek en witte broek. Ze vroegen Martel waar hij vandaan kwam. "Canada", zei hij. "Oh, wij ook." En, vertelde hij, we voelden ons samen heel erg Canadees. Want Canada is geen land met een officiële cultuur, een strikt gedefinieerde identiteit (dat komt me bekend voor...). "The Canadian identity is a state of mind..."

Iets om over na te denken, toch?

De oorspronkelijke discussie tussen Gladwell en Gopnick was opgenomen op 30 maart 2008, bij de University of Toronto en hosted by McCleans magazine.

woensdag 17 december 2008

Sneeuw en ijs en crisis



Aan deze kant van de "vijver" is de crisis beduidend dichterbij. Elke dag zijn radio, tv en kranten er vol van. Vanochtend, op CBC Radio 1, een vertegenwoordigster van de banken in Ontario: de regering MOET de belastingen voor de banken verlagen, or else... Waarop de anchorwoman nogal scherp zei dat de crisis juist ontstaan is omdat de banken hun werk niet hadden gedaan, dus wat zeuren ze nou? En wat moeten de gewone mensen wel zeggen die het krapper hebben dan andere jaren - en dan zou de (provinciale) regering van HUN geld ook nog de banken een cadeautje moeten geven?

Jaja, zei de bankmevrouw, ze begreep wel dat de regering het momenteel ook moeilijk had (op het eerste verwijt ging ze maar niet in) en ze kon zich wel voorstellen dat het niet METEEN mogelijk was - maar de regering zou dan toch met een PLAN moeten komen, zodat die belasting op termijn in elk geval omlaag zou gaan of - beter nog - helemaal zou verdwijnen. The nerve!

Gisteren, in hetzelfde ochtendnieuwsprogramma, een man van General Motors (vice-president van GM Noord-Amerika?). Na veel aandringen van de anchor - want hij zeurde maar door over hoe positief changes bij GM wel konden zijn, en wat voor geweldige innovaties ze allemaal invoerden - kwam het er uit, zonder blikken of blozen en of het de gewoonste zaak van de wereld was: van de 19.000 werknemers die GM Noord-Amerika momenteel telt, zal de helft voor (eind?) 2010 weg moeten. Bijna 10.000 banen weg! Of het niks is! Again: the bloody nerve!

Ook gisteren, een reportage in de Globe & Mail over Detroit. Foto's van straten die er verlaten bij liggen, waar ik-weet-niet-hoeveel-huizen te koop staan; in Detroit heb ik dat niet gezien (ben niet in die buurten geweest, simpel), maar in Windsor, across the river, ziet het er precies zo uit. Ford-town is run-down en half verlaten - except for the community center, dat extra z'n best doet.

Op de achtergrond in diezelfde foto: de GM-toren, die je overal vandaan ziet. En zoals het mij ook al opviel - want in die toren ben ik wel geweest, je kunt hem niet missen, het is de eerste shopping mall als je uit de tunnel en uit de bus komt - kon ook de verslaggeefster van de Globe & Mail niet nalaten op te merken hoe glimmend en luxueus en duur en posh alles in die toren eruit ziet. En in de showroom in het midden staan de Chevrolets en de Hummers en de Buicks en ander duur spul. Je kunt het niet missen, de hele toren is er als het ware omheen gebouwd. En, schreef de verslaggeefster boos in The Globe & Mail - geen woord van excuus tegenover het publiek over de fouten die ook de autofabrikanten hebben gemaakt, onder andere door maar veel te grote, te dorstige auto's te blijven maken...

En behalve de crisis is ook Kerstmis hier veel meer alomtegenwoordig - ook wel juist in verband met de crisis, maar niet alleen: je wordt wakker met kerstliedjes, gaat slapen met kersliedjes, in winkels is het van je Jingle Bells en je Holly and Ivy dat het een lieve lust is... Een witte kerst wordt het, for sure. Over heel Toronto ligt nu al (weer) een dik pak sneeuw en zelfs hier - waar ze onmiddellijk beginnen met straten en stoepen schoonmaken, met schrobben, krabben en strooien - is het verkeer vertraagd en het openbaar vervoer delayed. Een vliegtuigje van Air Canada is van de runway gelopen op Pearson Airport - geen schade, geen gewonden. Maar toch. Zelfs hier, waar ze zo aan sneeuw en ijs gewend zijn. Het is -5C vanochtend, windchill -11C. Weet nog niet of a run in the park erin zit...

dinsdag 2 december 2008

Nog zo druk als een klein baasje

Lambiek 50 jaar journalist

Vijftig jaar in de journalistiek – dat is niet velen gegeven. Op 1 december was het zo ver voor Lambiek Berends. Vijftig jaar geleden, een paar maanden na zijn eindexamen HBS, trad hij als zeventienjarige aan als leerling-journalist bij De Maasbode (nog niet eens De Tijd/De Maasbode) in zijn geboortestad Rotterdam. Later maakte hij de overstap naar de Volkskrant, eerst naar de Rotterdamse redactie en toen, via een correspondentschap in Maastricht, naar Amsterdam. Na negentien jaar hield hij het daar voor gezien en verhuisde – ook om privé-redenen – naar Parijs, waar hij als freelancer werkte en gedenkwaardige columns schreef. Sinds zijn terugkeer in Amsterdam, begin 1985, werkt Lambiek bij Het Parool.
En daar zit hij dus nog altijd, vut en pensioengerechtigde leeftijd ten spijt. Still going strong, en as busy as a flee on a fat woman, om met Dashiell Hammett te spreken, een van zijn favoriete auteurs. Van ‘Amsterdam Onbewolkt’, de reeks luchtfoto’s-met-teksten die hij samen met fotograaf Peter Elenbaas maakt, is net het vierde boek verschenen.
Daarnaast werkt Lambiek op de buitenlandredactie van Het Parool en elke vrijdagavond/nacht voert hij de eindredactie over de krant van zaterdag – en eindredactie betekent bij hem dus écht eindredactie, zoals collega en vriend Albert de Lange nog eens benadrukte. Bij café Leentje – pleisterplaats van de Parolio’s toen ze nog aan de Wibautstraat zaten – werd het jubileum waardig gevierd onder het toeziend oog van hoofdredacteur Barbara van Beukering. Heden en verleden kwamen er samen. Het heden: de Parool-redactie, met natuurlijk een ‘extra editie’ van de krant – en trouwens ook enkele ex-redacteuren – en een prachtige, ondeugende tekening van Joep Bertrams; ‘toepasselijk’, zei deze en gene. Het verleden was er vooral in de vorm van ‘Volksknarren’: zoals Jan van Capel, Willem Beusekamp en fotograaf Wim Ruigrok. En sommigen – Lucy Prijs, Bert Steinmetz, Maurits Schmidt – konden naast een Parool-heden ook op een Volkskrant-verleden bogen. Er werd gespeecht, er werd gedronken, er werd gelachen, er werden héél veel herinneringen opgehaald – aan Parijs, aan krantenpoes Klaasje, aan de misschien toch niet altijd zo goede oude tijd. En het bleef – om ‘Volksknar’ Bram Brakel te citeren – nog lang onrustig in de stad.
(verschijnt in De Journalist nr 21 van 5 december 2008; zie ook www.dejournalist.nl)

zaterdag 8 november 2008

Poppies Day

They shall grow not old, as we that are left grow old;
Age shall not weary them, nor the years condemn.
At the going down of the sun and in the morning
We will remember them.

(Laurence Binyon, For the Fallen, 1914, published in Collected Poems, 1931).

The trees were all shades of copper, the sun sharp, the little angels near the Commonwealth War Cemetery casting long shadows. It was, in short, a glorious autumn day.

Led by a bagpipe player, the procession advanced - veterans and their relatives, schoolchildren and their parents.


Around the cenotaph, veterans hoisted and lowered their flags.

The reverend John Cowie led a short, impressive service. He recited the famous lines of Laurence Binyons poem and reminded his audience of the meaning of remembrance - that it is not only turned to the past, but also includes today's wars and their victims, in many parts of the world.

The pupils of the British School of Amsterdam sang "You'll never walk alone." The trumpet played The Last Post. Flags were raised, then lowered. The Lord's Prayer was said, "Abide By Me" was sung, and so were the British and Dutch national anthems. Wreaths were laid at the cenotaph - by, among others, representatives of the Royal Air Force and the Canadian Air Force. I made a mental note of this, thinking of "our" Cal, buried a few feet from where I stood. He was killed while serving both his country, Canada, and the Royal Air Force - and contributing to the liberation of my homeland. Cal was only 30 when his aircraft was shot down above the North Sea. He left a wife and a 4-months old daughter - yet he was far from being the youngest among those killed. Frank Huntley, another of our acquintances, was only 21. Frank wasn't married yet, he left no kids - he was his parent's only child. His mother carried on visiting his grave as long she was able to. Cal's wife is deceased now as well; we like to think she is reunited with the love of her life. Their daughter Anne, son-in-law Terry and granddaughter Jane still come and visit his grave.

So, while the ceremony went on, I stood thinking of all those young men and women who died for our freedom, for our peace. The thought of Roy also entered my mind. He survived Normandy, Nijmegen and even Arnhem - but never, until his death last summer, did he speak of what he saw.

Then, the children laid poppies at the feet of the graves. This, perhaps, was the most moving part of the ceremony - these youngsters suddenly seemed to communicate with those other young people under the grass... and in a certain, bizarre way this also meant that life was going on.

Flags were raised,the band played and slowly everyone went their way.

As to us, Jeanne and I, we left flowers at the graves of our beloved and thus had our own personal Remembrance Day - which for Jeanne acquired a most particular meaning. Within minutes after the ceremony ended, she heard that her eldest sister had died. Sadness, bewilderment, and yet relief, to know that her sister had found peace.

At a crossroads, we saw another procession, following a deceased beloved one to his or her grave. Life, including death, goes on.

donderdag 30 oktober 2008

Witte Dichters



Ze stonden onder een witte, verlichte paraplu, herkenbaar in de duisternis van de Nieuwe Ooster. Achttien kleumende dichters, ieder met één gedicht, speciaal geschreven voor deze gelegenheid: de vervroegde viering van Allerheiligen/Allerzielen. Op verzoek lazen ze hun gedicht voor, soms voor grotere groepen, soms voor één of twee toehoorders, die het desgewenst ook nog meekregen. De poëzie ging erin als koek. De stapeltjes gedichten slonken snel.

De bezoekers, met fakkels, zaklantaarns of gewoon in het donker, liepen door, naar andere lichtjes en vuurkorven. Het kerkhof lag in een mistige gloed onder laserstralen en verlichte luchtballonnen, met op de hoofdpaden witte, verlichte ballen die de route markeerden. De 'Herinnering Verlicht', inderdaad. En overal die witte paraplu's, omringd door poëzieminnaars, mensen op weg naar een graf en nieuwsgierigen.

Elders op het kerkhof werd muziek gemaakt. Op enkele graven staken mensen kaarsjes aan. De 'engeltjes' op het grasveld voor de geallieerdengraven droegen fakkels op hun hoofd. Men zegt dat er Duitsers begraven hebben gelegen - 'goede' Duitsers die door de Nazibezetters zijn doodgeschoten en later in Duitsland herbegraven.

Jeanne's gedicht ging over 'Vak 85', het ereveldje waar de gesneuvelde geallieerden liggen: 'Wie valt niet stil bij deze plek / vol witte stenen, streng in het / gelid, vijf rijen dik, beschut / door kort geschoren coniferen.'

Voor ons is het dichtbij: Clarence, om wie dit gedicht draait, was een vriend van de familie, die '(...) veel te / jong, te onbestemd gestorven is'. Scenarioschrijver van beroep, piloot bij de RAF zodra de oorlog uitbrak - en op zijn laatste raid boven de Noordzee neergeschoten, 30 jaar, een vrouw en een dochtertje van een paar maanden achterlatend - maar anderen waren nog veel jonger.

Wendela de Vos (lees ook haar column), van wie een foto in bovenstaand album staat, schreef het gedicht 'Wachttijd', Jos Zuijderwijk 'Moedertjelief'. Met excuses aan de andere vijftien dichters...

dinsdag 28 oktober 2008

Taductruus


Veel is al gezegd en geschreven over Truus.

Ze gaan grotendeels - hoewel niet uitsluitend - over Truus' leven als vertaalster, over Traductruus.

Maar ze was natuurlijk zoveel meer. Daarom hier toch nog een paar persoonlijke woorden. Ik heb er wat tijd voor nodig gehad - onder andere om het beeld van een doodzieke en stervende Truus, weg te duwen en te vervangen door dat van een zeer levende Truus. En ook om te beseffen dat het gemis niet met een paar weken ophoudt. Ik nam haar misschien teveel for granted omdat ze er altijd was, omdat je altijd op haar kon rekenen. Tot die ene dag, toen opeens alleen haar lichaam er nog was en we niet meer tot 'de echte Truus' konden doordringen.

Eerst nog, tegen beter weten in, het gevoel: "Het komt weer goed. Ze wordt beter." Het kwam niet goed. Ze werd niet beter.

En nu missen we haar. Ik mis haar. Bij Magna Voce, het koor waarin ze al jaren trouw haar altpartij zong en waar ze me - ook alweer ruim zeven jaar geleden - mee naar toe sleepte. Ik mis haar op de stoel tegenover me, bij het zingen, haar goede-verstaander-blikken; en bij het naar huis gaan - telkens is er even een 'pang' op de plek waar we meestal nog wat napraatten. Ik mis haar wanneer ik dingen van haar tegenkom. Laatst nog fietste haar rugzakje voorbij... Zoals ik mijn andere vriendin Marianne - die nota bene stierf toen ik met Truus in Rome was - mis op specifieke plekken en momenten, zo komt ook Truus op de meest onverwachte ogenblikken tevoorschijn.

Ze kon van die binnenpretjes hebben, waarvan ze je met glimogen deelgenoot maakte. Ze bedacht gekke dingen, zoals de 'cactus' (komkommer+cocktailprikkers in een potje)waarmee 'onze' Wybe (in 'Mein kleiner grüner Kaktus') zijn bas-solo zong - tot groot vermaak van het publiek, dat om herhaling vroeg.

Geregeld zei ze: "Ik heb geen mooi karakter", en dan kwam er een vanne waar je "U" tegen zei. En waar ik doorgaans vreselijk om moest lachen. Vaak zei ze hardop wat anderen slechts durfden te mompelen. Dat werd haar niet altijd in dank afgenomen (en soms juist wel), maar het zorgde voor de vaak noodzakelijke duidelijkheid. Nee, op haar mondje gevallen was ze niet - al benoemde ze soms de dingen omdat ze het nodig vond, en niet omdat ze het zo graag wilde. En ze was een stuk kwetsbaarder dan ze wilde laten zien.

Ach. helemaal weg is ze niet en zal ze nooit zijn. Soms hebben we nog wel eens een goed gesprek.

Zie ook mijn blog over Marianne (20-04-2008)

zondag 19 oktober 2008

Rooseveld en IJsel

‘So’, zei mijn Canadese neef Dick peinzend, ‘de Rooseveltlaan is dus niet naar de president vernoemd?’

‘Jawel!’ zei ik.

‘Maar het wordt hier gespeld met een d.’

‘Nee hoor!’

Dick (tussen twee haakjes: onlangs ‘mocht’ hij zijn Nederlandse nationaliteit, die hij als kind verloor, terugkopen – jazeker, als ’t maar geld oplevert ­­– en dit tweede paspoort, waar hij als een pauw zo trots op is, maakt hem binnen de Canadese gemeenschap een niet minder gerespecteerd man) liep terug naar de hoek en wees naar het straatnaambordje: Rooseveldlaan. Het stond er.

‘Wat een sukkels!’

Ik nam me voor, snel te protesteren bij de deelraad. En een foto te maken ter bewijs. Het kwam er niet van. Zo gaan die dingen. Gisteren pas was het zo ver. Camera in de aanslag – en wat las ik? Rooseveltlaan. Correct, met een t.

Waren we allebei gek geweest? Nee, dit was een nieuw straatnaambord, kleiner dan het vorige, en met een ander lettertype dan het bordje ‘Waalstraat’ om de hoek. Daar stond overigens nog ‘Nieuw-Zuid’ bij, terwijl de Rooseveltlaan hier voorzien is van het predicaat ‘Rivierenbuurt’.

Een andere Juffrouw (of Meester) Pennewip was mij voor geweest. Of – zoals mijn schoonzus opperde – iemand had het bordje losgeschroefd en meegenomen als curiosum, zodat het wel vervangen móést worden.

Gelukkig is er nog een straatnaambordje om over te mopperen. Het zijn de kleinste dingen waar een mens zich ’t meest over opwindt. En in het jaar waarin de Taalunie het thema ‘burger, taal en overheid’ centraal heeft gesteld, voelt dat nog gerechtvaardigd ook. De straat die naar de rivier de IJssel is genoemd, heet in onze buurt sinds jaar en dag ‘IJselstraat’. Met één s.

Even googlen – en ja hoor, de rivier heet echt IJssel met dubbel s. Net als in Overijssel of IJsselmeer. Ook voor de Hollandse IJssel geldt dat: Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel, allemaal van hetzelfde laken een pak. Idem dito voor de Oude IJssel. Wikipedia: ‘De Oude IJssel begint in Duitsland onder de naam Issel en loopt daarna via de gemeenten Oude IJsselstreek, Doetinchem en Bronckhorst, waarna hij bij het stadje Doesburg in de IJssel uitmondt. In het Nedersaksisch heet de rivier de Olde Iessel.’ Alleen de Deventer zwem- en poloclub de IJsel bevestigt als uitzondering de regel.

Hoe zijn de naambordjes in onze Rivierenbuurt – consequent met één s – tot stand gekomen?, vraag ik me af. Heeft één ambtenaar een spelfout gemaakt en vond men het te duur om nieuwe bordjes aan te brengen? En hoe lang heeft die ‘Rooseveldlaan’ daar gehangen?

Ach, de wereld verandert er niet door, maar het maakt nieuwsgierig. Sindsdien loop ik spiedend door de buurt. En dit prachtige herfstweer, waarin de kastanjes (voor zover ze er nog zijn!) roestbruin en de linden okerkleurig pronken in de lage najaarszon, nodigt daar beslist toe uit.

Deze column is oorspronkelijk geschreven voor en gepubliceerd op zuidelijkewandelweg.nl, de website over (de geschiedenis van) de Rivierenbuurt in Amsterdam, vernoemd naar de roman 'Zuidelijke Wandelweg' van Paul Gelling.

zondag 20 juli 2008

Poëzie in het water

Poezie in het Park
Daar waren ze weer, de ouwe-getrouwen van Open Podium, de poëziemiddagen in de bieb, plus nog een paar anderen. De regie, als altijd, in handen van Jos van Hest.

Maar ditkeer was het buiten, in het kader van Amsterdam Wereldboekenhoofdstad. Poëzie in het Park heette het, en het was in het mooie Frankendael (daar niemand me ooit in De Kas heeft uitgenodigd, ben ik er altijd alleen maar langs gefietst tot nu toe - maar o, wat een prachtig park is dit!). De ruimte moest bij dit evenement een rol spelen. De dichters zouden zich op verschillende plekken opstellen, het publiek zou van de één naar de ander wandelen.

Maar er was één probleem, en niet zo'n kleintje ook. Het regende. Nee, het góót. Tropische regenbuien waren het, zonder de bijbehorende temperatuur. Tussen twee buiten in: stralende zon.
Helaas: de droge perioden waren few and far between.

De dichters zaten tenslotte opeengepakt op het podium, het publiek verdrong zicn in een paar tenten. Een enkeling waagde zich erbuiten, mét paraplu. Slechts één of twee figuren negeerden stoïcijns de regen. Alleen de aanwezige honden trokken zich van de buien niks aan - op pluimstaart Charlie na, die zich verschanste in een tent onder een tafel. 'Charlie?! Waar is Charlie?', zo onderbrak zijn 'moeder' haar declamatie. Maar Charlie vond 't allang best. Hij zat droog. Zijn 'zusje' daarentegen raakte zeer opgewonden van een grote witte hond met zwarte vlekken, die als een caniene Casanova voorbijhuppelde. De kleine moest een sprongetje maken om aan hem te ruiken - en toen was hij alweer voorbij.

Het was de dichters om het even. Ze lazen hun gedichten voor, sommigen nerveus en snel, de meesten geroutineerd, een enkeling theatraal. Een paar dichters zongen (goed) hun verzen, één declameerde in 't Engels, twee Spaanstaligen gaven ons (ook) de nog melodieuzere, originele versie. Jack Terrible - zo'n naam vergeet je nooit - kon 't niet laten ook zijn schilderijen te tonen.

Het publiek - toch nog redelijk wat mensen waren komen opdagen - lachte, klapte, bewonderde.

Het werd toch nog een mooie middag.

zaterdag 19 juli 2008

Slapen

Zeggen ze dat je minder slaap nodig hebt als je ouder wordt. M'n neus. Minstens 8, liever 9 uur. Kapot ben ik 's avonds. En 's ochtends. De tijd die je 's morgens nodig hebt om weer een beetje mens te zijn... Trouwens, voor alles heb je meer tijd nodig. Wat je vroeger in een halfuurtje deed en waar je je hand niet voor omdraaide, dat vergt nu moed, beleid en doorzettingsvermogen. Zelfs een onnozel blog als dit.

Het lichaam wordt trager, de hersens ook. Alles kraakt, van binnen en van buiten. Hardlopen? Lukt niet meer sinds het incident van de Gekookte Poot. En van de weeromstuit neemt de conditie af... en af... en af... Grrrr.... !**&%@! Een lied instuderen? Uren kost het... Stukkie schrijven? Idem. Blogje plaatsen? Morgen, morgen, ben vandaag te moe... Oh, zut!!

Toch nog een beetje positief: steeds vaker drijf ik op mijn ervaring, op m'n in de loop der jaren verzamelde kennis. Op m'n routine. Dat werkt wel - meestal. Als ik niet weer even een naam kwijt ben, of een woord... Wel altijd het gevoel dat ik ooit tegen de lamp ga lopen. Oh well. We'll see.

Er is er één die gelukkig is met mijn nieuwe amorfe staat: Hannibal. He sleeps and sleeps and sleeps and sleeps... om T.S, Eliot's Old Gumbie Cat te parafraseren.

zondag 4 mei 2008

4 mei

4-mei
Maurits Koopman woonde in de Kromme-Mijdrechtstraat. Nadat de Duitse bezetters de anti-jodenwetten invoerden, was er eigenlijk nog maar één plek waar kinderen zoals hij ongehinderd konden spelen: de Amstel. De speeltuin was verboden terrein geworden, zoals zoveel andere plaatsen en activiteiten.

Maurits zwom vaak in de Amstel. Op een keer zag hij een jongetje dat bijna verdronk. Hij aarzelde niet,sprong in het water en bracht het jochie naar de kant. De moeder van het kind - wier man een NSB'er was - was Maurits zo dankbaar, dat ze hem aanbood iets terug te doen. Maurits vroeg haar een brief te schrijven waarin stond dat hij haar zoon gered had. Dat deed ze, eindigend met 'Heil Hitler!'

Herhaaldelijk redde de brief Maurits, zijn zusje Rita en hun ouders van deportatie. Elf keer, om precies te zijn. Maar de twaalfde keer was het effect uitgewerkt. Zo kwamen ze toch nog in Auschwitz terecht. Het verhaal had een half happy end. De kinderen overleefden Auschwitz. De ouders niet.

Dick Walda, schreef het op in 'Een huilbui van jaren', een van de vele boeken en boekjes die hij uitbracht over de oorlog - en de Rivierenbuurt. Ook vertelde hij dit verhaal tijdens de herdenking bij de Rozenoordbrug. De familie Koopman behoorde tot de 17.000 joden die voor de oorlog in de Rivierenbuurt woonden - en van wie er 13.000 vermoord werden, in Auschwitz en elders. 'Van de andere bewoners waren er wel die de joden hielpen', zegt Walda. 'Maar de meesten keken de andere kant op.'

Meer dan zestig jaar na dato zijn er gelukkig nog mensen die niet willen vergeten wat er toen is gebeurd. Of wat zich daarna voor soortgelijke dingen hebben afgespeeld. Ook nu weer zijn er veel naar de Rozenoordbrug gekomen: ouderen, jongeren, ouders met kinderen ook - maar ik mis een paar 'oude getrouwen', naar ik vrees om gezondheidsredenen.

Helaas zijn er ook die zich van 4 mei niets aantrekken. Tijdens de twee minuten stilte dendert het verkeer onverminderd over de A10. Het koor zingt er (onder leiding van Maarten Smit) niet minder mooi om (Reger en Schubert, o.a.). Petje af. Het is zó moeilijk om in de buitenlucht te zingen, en dan ook nog met het verkeer op de achtergrond...

Na afloop praten sommigen nog na in de speeltuin aan de Gaaspstraat. Broederlijk staat een invalidenwagentje daar naast het Kindermonument. Een paar straten verder, op het Merwedeplein, liggen ook bloemen bij het beeldje van Anne Frank. Hier eindigt mijn 'gedenkdag', die begon op de Nieuwe Ooster.

Overal kwam ik mensen tegen die ook aan 't herdenken waren. Iedereen met zijn eigen gedenktekens, zijn eigen herinneringen. Het schept een band.

woensdag 30 april 2008

Koninginnedag, in looppas



Het begon uiterst druilerig. Kil ook. Naar buiten? Hm... Toch maar even de camera gepakt en in looppas de straat op.

Onder de bogen van het Victorieplein was het redelijk goed toeven. Wie daar een plek had gereserveerd, mocht zich gelukkig prijzen met dit weer. Het was er ook druk, naar verhouding.

Om de hoek, in de Rijnstraat, liep het minder storm. Maar het enthousiasme bij degenen die er wél waren - vooral de 'standhouders', ocharme! - was er niet minder om. Echt of geforceerd, doet er niet toe. Beroepsverkopers of marktlieden voor één dag, oud, jong en piepjong, autochtoon, allochtoon en alles er tussenin: publiek én marktlieden zijn gemengd. En (bijna) allemaal zetten ze dapper door, desnoods met de paraplu onder handbereik en de handelswaar onder plastic.

En de moed wordt beloond! Ten lange leste komt er een verlegen zonnetje door - en alles ziet er ineens anders uit. Het oranje van de mutsen, hoeden, sjaals, sjerpen, strikjes, t-shirts en hoofddoeken - ja heus! - wordt nóg meer oranje.

Bij de brug over het Amstelkanaal klinkt zowaar live muziek. 'Bij ons in de Jordaan...' Huh? Het is hier toch echt de Rijnstraat... Never mind, lang leve de lol en van je hela-hola... Dansen maar!

Over de Churchilllaan hangt weer een schip met zure appelen - maar voorlopig baadt Victorieplein in de zon.

Uren later is de aanblik veranderd... Voor late voorbijgangers blijven nog slechts 'de schillen en de dozen...' En een enkele, eenzame pop of beer.

zondag 20 april 2008

Marianne


Mijn loopmaatje – oud-collega, vriendin vooral – is er niet meer. Eigenlijk had ze al een tijdje niet hardgelopen: eerst was het een blessure die haar ervan weerhield; toen bleek haar conditie in snel tempo af te nemen. En binnen de kortste keren lag Marianne in het OLVG, met de diagnose darmkanker. Eerst leek het nog beheersbaar; opgewekt zei ze: ‘Volgend jaar doe ik weer mee.’ Maar bij een volgend bezoek, toen ik gewild-optimistisch iets zei over mogelijke behandelingen, hernam ze me, bijna streng, met die ongelooflijke nuchterheid van haar: ‘Nee, ik word niet meer beter.’ Daarvoor waren de uitzaaiingen te groot, te talrijk. De chemotherapie had slechts als doel de pijn te verlichten en de tijd te rekken.
De herinneringen gaan ver terug. We hebben veel gedeeld – niet alleen het vak, niet alleen het lopen, we hadden ook een gedeelde liefde: Azië. Voor mij slechts een vakantie- of werkliefde, maar Marianne ging er echt wonen. Na tien jaar op de buitenlandredactie van de Volkskrant, nam ze – in 1979 – ontslag, om eens aan de andere kant van de ‘barrière’ te staan. Ze trad in dienst bij UNDP, standplaats Bangkok, van waaruit ze heel Zuid-Azië ‘coverde’. En ook dat deed ze gedreven, enthousiast, zorgvuldig. Ze leerde Thais en hoewel ze er vanaf zag om ook het schrift onder de knie te krijgen, was haar gesproken Thais in elk geval goed genoeg voor het dagelijks leven. Met ontzag hoorde ik haar onderhandelen met een taxichauffeur; het scheelde mij vele dollars. Welke expat doet dat haar na?
Maar de journalistiek bleef trekken. Bij de Volkskrant heerste destijds de traditie dat wie wegging, niet terug mocht komen, of slechts na een lange periode van vagevuur. Zo’n zeven, acht jaar bracht ze door in ballingschap bij het Haarlems Dagblad. Daarna kon Marianne haar oude plek weer innemen op de buitenlandredactie van de Volkskrant en daarvan is ze nooit meer weggegaan. Ze vond het leuk om mee te werken aan de website van de Volkskrant en zich daarvoor nieuwe technieken eigen te maken – al protesteerde ze hoofdschuddend op de dag dat Bokito voorpaginanieuws werd. Alsof er geen belangrijker dingen in de wereld waren… Ook mopperde ze wel eens op collega’s, omdat zij – als alleenstaande zonder kinderen – geacht werd altijd maar dienst te kunnen doen tijdens schoolvakanties en andere familiefeestelijkheden. Ook wanneer ze eigenlijk iets anders gepland had. We hebben eens een Dijkenloop gedaan – 10 kilometer langs de Waal in de hitte van een nazomermiddag – terwijl Marianne diezelfde avond naar de krant moest. Na de finish dus meteen doorrennen naar de bushalte – en dan maar giechelend omkleden in het bushokje. Thuisgekomen moest Marianne gauw-gauw douchen en dan snel op de fiets naar de Wibautstraat… ‘k Zou het haar niet na doen.
Collega’s hebben al herhaaldelijk gewezen op haar bekwaamheid. Marianne genoot er ook van dat ze het vak tot in de toppen van haar vingers te beheersen. ‘Het is zo fijn dat je zoveel kunt, als je al zolang in ’t vak zit’, zei ze wel eens. Ze genoot van veel dingen. Van haar reizen, van haar volkstuintje ook – dat eindelijk, eindelijk ‘af’ was, precies zoals zij het wilde. Dat was een paar weken voordat haar ziekte werd ontdekt. Ze had zo gehoopt, nog een keer naar Florence te kunnen. Dat was haar niet meer gegund.

vrijdag 7 maart 2008

Scaphandre au pied bouilli


Il y avait du monde, à la Maison Descartes (Institut Français) d’Amsterdam ! J’aurais jamais cru que « Le scaphandre et le papillon » attirerait tant de gens. Des amis, des inconnus. Beaucoup avaient vu le film, certains avaient lu le livre qui, dix ans après sa première parution en France, sort en traduction néerlandaise. Et tous (ou presque) avaient été bouleversés par l’histoire, par cette incroyable ténacité d’un homme qui entend, voit, sent tout – et qui ne peut rien. Sauf cligner de l’œil gauche. Et écrire un livre dans sa tête. C’est inimaginable : travailler, puis mémoriser un chapitre après l’autre, pour les « dicter » ensuite des heures durant rien qu’en clignant de l’œil, lettre par lettre – cela tient du prodige. Encore plus si on tient compte de l’etat physique de cet homme : trachéotomie, sondes gastrique et urinaire…

Elle avait du mérite aussi, Claude Mendibil (« Je suis nègre de profession »), de capter ces chapitres lettre par lettre, de travailler pendant des mois dans cet hôpital triste de bord de mer, pénétrant dans l’intimité d’un homme, Jean Dominique Bauby, qui, en bonne santé, ne ressemblait en rien à celui qu’elle voyait, immobile, sur son lit ou dans son fauteuil roulant. Bon vivant, homme du monde, volage, superficiel, il aimait les femmes et les voitures de sport – le stéréotype du journaliste speedé mais doué, qui avait participé à toutes sortes d’aventures journalistiques (dont le Matin de Paris) avant de devenir rédacteur en chef d’Elle. Et ce qu’elle trouvait là, c’était un « légume », comme le (à tort) dans le jet set parisien.

Mon entrée, à la Maison Descartes, fut pour le moins remarquée. Boîtant sur mes béquilles, soutenue par des amis,Jacqueline en fauteuil roulant montant les marches (hautes !) sur le cul et me hissant de la même manière peu élégante sur l’estrade où j’allais conduire l’interview de Claude Mendibil… Enfin, c’était une façon comme une autre de m’adapter à la situation. On parle d’un grand handicapé ? Je m’y prépare en me créant un petit handicap, temporaire de surcroît, en renversant habilement une marmite d’eau bouillante sur le pied gauche. Ce pied cuit au bain marie (pied bouillu, pied foutu…) m’avait permis de revoir le service des Urgences d’un grand hôpital parisien. Afin de me remettre en mémoire que l’hôpital, ça consiste en grande partie à attendre. Attendre qu’on veuille bien s’occuper de vous, qu’on daigne vous donner des explications, qu’on vous traite en adulte.

Tout cela, il l’a décrit, Jean Dominique Bauby. Ses observations ne sont guère tendres pour le milieu hospitalier. Médecins, infirmiers et autres auxiliaires médicaux : la plupart de ceux qui peuplent son livre sont compétents sur le plan technique, certes, voire savants, mais sur le plan humain il y a beaucoup à redire. Comme cet ophtalmo qui lui recoud la paupière droite en racontant ses vacances de ski en guise d’explication. Ou comme cet « abruti d’infirmier » qui éteint la télé au milieu d’un match de foot, en lançant un « bonne nuit ! » sans réplique possible. En admettant qu’on soit en état de répliquer… Echappent à ce tableau sombre, outre des infirmières dévouées, la kinési, Brigitte, et surtout l’orthophoniste, Sandrine.

C’est elle, Sandrine, qui lui apprend, à Jean Do et à son entourage – et à Claude – de se servir de cet alphabet « e-s-a-r-i-n-t-u-l » qui commence par les lettres les plus fréquentes et termine par les moins usuels. « E-s-a… », on l’entend tout au long du film de Julian Schabel, et du documentaire de Jean Jacques Beneix. Et cela va étonnamment vite à la fin, d’autant que les familiers du malade – et Claude en particulier – finissent par deviner bon nombre de mots avant qu’ils ne soient entièrement épelés. On voit – on le lit aussi, entre les lignes – qu’entre Jean Do et Claude s’installe une amitié, voire « un amour, puisque c’est cela que vous voulez m’entendre dire… » Qu’elle le veuille ou non, il lui fait partager son intimité, se livre à elle corps et âme. Elle essuie sa salive, aspire sa trachéotomie, lui essuie le front. Il lui « raconte » sa vie privée, puis s’enquiert de ce qu’elle fera le soir, quand elle aura quitté l’hôpital. Ce furent deux, trois mois très intenses.

Et puis, le travail est fini, Jean Do est transféré à Paris et tombe victime d’une infection qui fait que Claude n’a pas le droit de le revoir. Il est mort dix jours après la parution du livre. Elle n’a pas pu lui faire ses adieux. Le chagrin lui est resté. Et, tout de même, le souvenir de cette histoire d’« amour ».

Zie ook http://jacqwess.blog.lemonde.fr/

dinsdag 19 februari 2008

POOT


Zo kreeg ik dan toch de kans om een Parijs ziekenhuis van binnen te zien, voor 't eerst na jaren. En niet zomaar een ziekenhuis, nee, het Hôpital Européen Georges Pompidou, s'il vous plaît; wat je moet doen om Hôpital Européen te worden is niet duidelijk, maar het maakt indruk. 'n Nog tamelijk nieuw (jaar of 5), groot ziekenhuis, aan de buitenkant glimmende torens, van binnen zijn de Urgences zoals alle spoedeisende hulpafdelingen, waar dan ook: grijs en grauw, met zwaaideuren die al zwarte slijtplekken vertonen en ongemakkelijke stoelen.

Ik hinkelde naar de receptiebalie en stak m'n linkervoet omhoog toen de receptioniste vroeg wat er aan de hand was; ik had wel een brief van een SOS-Médecins-arts bij me, maar die was zoals alle brieven van artsen: onleesbaar. "Oh!" zei de receptioniste toen ze m'n voet zag en haalde snel een plastic OK-slofje. Dan LEEK het tenminste niet zo erg.

"Oh!" zei ook de verpleegkundige die de intake deed. "Dat mag je een blaar noemen..." Indeed, indeed: zo'n 8 x 5 cm, en zeker een vinger dik. Plus wat kleinere eromheen. "Hoe is dat gebeurd?" "Pan met kokend water", zei ik. "Bleef aan het stoomdeel van de pan hangen toen ik dat wilde optillen omdat de broccoli gaar waren." Voet meteen mee gekookt, 2 vliegen in 1 klap.

Op de afdeling traumato(logie) van de Urgences mocht ik op een brancard wachten. En wachten. En wachten. En wachten. "Oh!" zei verpleegkundige C. toen ze een kijkje kwam nemen. "Dat ga ik openmaken, wees niet bang, het doet geen pijn." Maar voorlopig was ze elders bezig, met een mevrouw die eruit zag of ze door haar man in elkaar getrimd was - of misschien écht van de trap was gevallen. "Jij denkt dat mijn man me in elkaar heeft gemept", zei de paarse blik van de vrouw toen ze in een rolstoel langskwam. "Ja", zei mjn blik terug. "Sorry."

Twee jonge meiden - beginnende externes (co-assistenten), schat ik - stonden te kleppen over wat zo te zien meer met jongens (jonge dokters?) te maken had dan met hun werk/studie. De rest van de tijd liepen ze wat doelloos rond, net als een jonge Black (het woord Noir wordt niet meer gebruikt in het weldenkende deel van Frankrijk). Af en toe brachten ze een dossier of een röntgenfoto van de ene kamer naar de andere. Soms keken ze wezenloos voor zich uit. Ze moesten nog veel leren.

Een (leerling?-) ziekenverzorgster liep de ene behandelkamer in en de andere uit, bracht instrumenten rond (voor zover die er nog waren: op deze afdeling wordt gestolen als de raven, zou Zuster C. me later vertellen) en keek naaar de mensen aan 't werk: vooral C. en een jonge interne, een arts-assistent in opleiding. Deze kwam op me af, gaf me een hand en ik verwachtte dat hij zich zou voorstellen, maar hij zweeg en zei toen: "Votre nom, s'il vous plaît?" "Jacqueline Wesselius", zei ik. "En u?" Weer een aarzeling. En toen: "DOCTEUR Z..." OK. Bonjour DOCTEUR Z... "Brûlure de 3e degré", stelde hij vast en zei wat er ging gebeuren - maar dat wist ik al - nadat ik eerst weer over die pan moest vertellen.

Intussen werd er een oude dame op een brancard binnengereden, Madame J. Discretie of privacy zijn met deze muren van bordkarton ver te zoeken. Madame J. brulde de hele Urgences bij elkaar. "Heupbreuk", zei C. later. "Ze heeft wel pijnstillers gekregen, maar ze beweegt de hele tijd, geen wonder dat ze pijn heeft." Ik hoorde mensen inpraten op de gillende Madame J. Het hielp niet. "Maman!" riep ze. "Appelez un docteur! Au secours! Maman!"

"U mag ook best gillen", zei C. tegen mij. "Als u maar niet Maman roept. Papa dan maar, of desnoods Frère Jacques." Ik heb 't bij een enkel beschaafd piepje gehouden. Ze deed 't ook érg vakkundig en bijna pijnloos. Dikke pluim voor C!

Zij mocht zich nu over Madame J. ontfermen, een redelijk ervaren externe kwam een soort anamnese doen. Leek me een achterstevoren procedure, maar och. Aardige jongen, E. En ach ja, zoals een van z'n soort-/lotgenoten 't ooit formuleerde toen ik protesteerde tegen de zoveelste anamnese: "Ik moet 't toch ook leren..."

E. weer weg om een recept te schrijven, en te laten ondertekenen door de interne, ik weer wachten. En mijn vriendin, die me heel zoet hierheen had gebracht, zich maar afvragen wat ze met me aan 't doen waren. Er liepen wel veel mensen rond, maar slechts enkelen bleken nuttig. En die zaten tot over hun oren in 't werk.

Drie uur na binnenkomst stonden we weer buiten, met een recept, een brief voor de huisarts, duidelijke instructies en een prachtig verpakte poot. En twee rammelende magen.

Morgen - lang leve de doorlopende reisverzekering en de ANWB - met een "ligtaxi" naar Amsterdam. Maar eerst komt nog 'n verpleegkundige 't verband verversen. Michael Moore heeft misschien wel gelijk, met z'n "Sick"-film. 't Kost wat (tijd), maar dan héb je ook wat.

ShareThis