Follow me on Twitter

donderdag 31 december 2009

Goede voornemens






1. Geregeld (papieren) opruimen en kranten weggooien; niet meer de stapels zo laten groeien dat ik niets meer kan terugvinden;


2. Rekeningen op tijd versturen (en opletten of ze ook betaald worden); bonnen niet kwijtraken;

3a. Niet meer zoveel tijd verdoen met onzin-dingen (Twitter; allerlei fun-websites die er niet toe doen; online geklets; oude kranten lezen in plaats van ze in de kattenbak te doen); in short: no (at least less) procrastination;

3b. Zichtbaarder zijn op social media: LinkedIn, Twitter, Facebook, Hyves, Netlog, Plaxo... (in strijd met 3a - tja, 't is niet anders);

4. Vaker en vooral geregelder sporten;

5. Aan verjaardagen en zo proberen te denken; en er dan ook wat aan doen;

6. Mensen meteen terugbellen als ze mij gebeld hebben (en een boodschap hebben achtergelaten);


7. Geen geld over de balk smijten;

8. Efficiënter werken;

9. Nog beter op dieet letten;

10. Vaker naar een concert of een dansvoorstelling gaan (en soms naar toneel);

11. Elke dag muziek maken, zingen;

12. Elke dag iets doen waar ik bang voor ben ('Do one thing each day that scares you a day', staat er op mijn Lululemon tas; en Cisca Dresselhuys citeert graag Joke Smit: 'Emancipatie is steeds een stapje verder gaan dan je eigenlijk durft.'). Maar de straat op gaan als er vuurwerk afgeschoten wordt, dat hoeft niet.

13. Tot slot: nu eindelijk aan die cursus Arabisch beginnen...

14. Echt tot slot: niet zo zeuren over die goede voornemens, gewóón DOEN.

Grosso modo zijn 't ieder jaar dezelfde voornemens. 66 jaar en nog zo'n lijst... Zou er nog iets aan te verbeteren zijn?

Misschien zou het helpen als ik mijn voornemens in het Frans of het Engels opschreef. Dan zouden het automatisch 'résolutions', cq 'resolutions' worden: besluiten. Toch iets minder vrijblijvend dan zo'n voornemen... Change the "wish" list into the "I will" list (Lululemon again)...


vrijdag 11 december 2009

Trend 2010: Schrijf sexy en persoonlijk

Licht, transparant, goed gestructureerd, sexy en vooral persoonlijk: dat zijn zo’n beetje de trends voor de voorjaars- en zomermode van het komende jaar. Moeten we daaraan gehoorzamen? Niet per se. Maar het kan handig zijn te weten wat je te wachten staat – om erop vooruit te lopen, of om juist het tegenovergestelde te gaan doen.

Trends zijn al net zo waarneembaar in de journalistiek en ook die kunnen we wel of niet besluiten te volgen. Dat de sociale of nieuwe media in opkomst zijn, wisten we al. We raken bedreven in het schrijven van boodschappen van 140 tekens of dat nu gaat over een pr (persoonlijk record) hardlopen, een interessant discussiestuk, een bijzondere foto of een sinterklaassurprise… En we looien onze huid tegen 140-tekens-lange katten, want ook dat schijnt erbij te horen.

Maar er is meer in het leven dan Twitter (of Facebook, of LinkedIn, of de Villamedia Community). Zoals de, door goeroe Mark Kramer (zie Villamedia magazine nr. 5, 20.11.2009 ) gepromote narrative journalism of – in goed Nederlands – verhalende journalistiek. Denk aan Geert Mak in topvorm. Of, voor de oudjes onder ons, aan wat wij vroeger bij de Volkskrant ‘een mooi verhaal’ plachten te noemen – zo één voor ‘achter de advertentiepagina’s’, zoals wijlen directeur Jan Damen dat zo mooi vroeg aan de toenmalige eindredacteur van de zaterdagkrant, voorloper van Het Vervolg. Terug naar af, in zekere zin: terug naar het ambacht van de verteller. Jack London en Martha Gellhorn zijn beroemde voorbeelden, maar ook bij Het Vrije Volk, Het Parool of De Telegraaf zaten mensen die als geen ander een verhaal konden vertellen, toen dat nog mocht.

Welnu, het mag weer! Sterker, volgens Mark Kramer móet het zelfs… willen kranten überhaupt nog enkele lezers behouden. En wat ook weer mag, of moet – afhankelijk van de wijze waarop je met een trend om wilt gaan – is schrijven voor eigen parochie. Want hoe kleiner de ‘kerk’ die je bedient, hoe meer referentiekaders je deelt. Simpel.

Een andere goeroe, Mark Hunter, net als Mark Kramer een keynote speaker op het VVOJ-congres, eind november – gaat nog een stapje verder. De media die het (financieel gezien) goed doen, zegt hij, zijn de media die partij kiezen. Hunter, die sinds jaar en dag in Frankrijk woont, waar hij doceert aan de business school INSEAD in Fontainebleau, noemt onder andere Le Canard Enchaîné, blad voor onderzoeksjournalistiek (en satire!) dat het al ruim een eeuw uithoudt en nog winst maakt ook, zonder reclame! Hij noemt ook ‘gebonden’ media als die van Greenpeace – en je zou daar makkelijk consumentenprogramma’s als Radar, de Keuringsdienst van Waarde, Kassa aan toe kunnen voegen. Hunter: ‘Mensen willen tegenwoordig nog wel weten hoe dingen in elkaar zitten, maar vooral ook wat ze eraan kunnen doen.’

Opinie, oplossingen, dat is kennelijk wat ‘men’ wil. ‘Het is niet erg om partijdig te zijn, als je er maar eerlijk voor uitkomt’, aldus Hunter. ‘Zolang je maar integer bent.’

Waar heb ik dat eerder gehoord? Vroeger, bij de Vara, misschien? De ‘rode’ omroep wist precies waar ze stond, net als, destijds, de NCRV, de KRO en – ja, natuurlijk, de Vrijzinnig Protestantse Radio-Omroep. Zelfs de Avro had in de zuilentijd een eigen geluid. En gold dat niet ook voor de Volkskrant, toen de Katholieke Vakbond het er nog voor het zeggen had? Of voor Het Vrije Volk? Of – om nog verder in de tijd terug te gaan voor Het Volk van Pieter Jelles Troelstra? Ook Bruins Slot (Trouw) en Hendrik Algra (Friesch Dagblad) noemden zich politicus én journalist.

Niet dat we hun voorbeeld letterlijk moeten volgen, maar wat openlijker kleur bekennen, is misschien niet zo uit den boze als we jarenlang gedacht hebben. De oude Beuve-Méry, oprichter van Le Monde, zei het ook al: ‘Objectiviteit bestaat niet. Een objectief is een lens en mensen zijn geen lenzen. Wél kunnen we eerlijk zijn en aangeven waar we staan.’

Mark Hunter zegt, tientallen jaren later, eigenlijk precies hetzelfde. En als dat nou ook nog zou kunnen in de vorm van een mooi verhaal… Licht, transparant, goed gestructureerd, sexy en persoonlijk… Dan is er, alle sombere voorspellingen ten spijt, voor de journalistiek toch nog hoop. Ook voor de krantenjournalistiek.

Deze tekst verscheen eerder op Villamedia

maandag 19 oktober 2009

Henk

Henk
Het eerste beeld dat ik van Henk heb, is een foto, gemaakt in Nijmegen. Het is zo'n spikkelig, onduidelijk oorlogskiekje, waarop hij gehurkt achter mij zit en mij vasthoudt, want ik kan op dat moment waarschijnlijk nét lopen. Dat is voor mij het ultieme beeld van de Grote Broer, die je beschermt en tegelijk op de achtergrond blijft. En een Grote Broer is hij voor mij altijd gebleven - hij keek zelfs nog of m'n fietsbanden wel genoeg opgepompt waren - en pompte ze desnoods zelf nog op, zelfs toen hij daar voor mijn gevoel toch te zwak voor was. Maar die zwakte, die ellendige ziekte, daar knokte hij tegen met alles wat hij in zich had. Ik had daar heel veel bewondering voor. En later, vrij onlangs dus, toen hij besloot dat hij genoeg gevochten had – toen was dat weer met een mentale kracht waarvan ik dacht: petje af.

En het tweede beeld dat ik van hem heb, dat zijn de brieven die hij aan me schreef toen ik als kind van 6 langdurig in het ziekenhuis lag en hij in Indië was. In mijn herinnering kwam er iedere week zo'n brief. Dat is vast niet zo, ik kan me nauwelijks voorstellen dat een jongen van 20 elke week een brief schrijft aan zijn kleine zusje, maar dat geeft niet. Van die brieven kreeg ik een geweldige kick, in dat ellendige ziekenhuis. Hij schreef natuurlijk alleen over de leuke dingen, over een aapje waar hij mee speelde, bijvoorbeeld. Maanden later, toen ik allang weer uit 't ziekenhuis was maar Henk nog steeds in Indië 'diende', hoorde ik op de radio iets over Korea en de oorlog daar. Ik zei tegen mijn moeder: 'Wat fijn dat Henk in Indië is en niet in Korea...' Waarop m'n moeder een beetje zuinig keek en heel voorzichtig zei dat 't in Indië ook niet zo erg pais en vree was... Daar schrok ik erg van. Ik had geen idee! Henk had het ook wel heel goed voor me verstopt - nooit schreef hij een woord over iets dat ook maar in de verte met die politionele acties te maken kon hebben. Weer moest hij zijn kleine zusje beschermen.

Een jaar of vijf geleden was er weer eens zo'n markant Grote-Broermoment. Het was tijdens het EK in Lissabon, in 2004. Op mijn werk hadden collega's een voetbalpool georganiseerd. Ik weet niets van voetbal, het interesseert me ook geen lor en ik wilde dus niet meedoen. Maar de collegiale druk maakte dat er geen ontkomen aan was. 'Dan moeten jullie het zelf maar weten', zei ik. En ik schakelde Henk in. Hij vond het wel geestig om als een soort 'ghost-writer' voor zijn kleine zusje te opereren. En mijn succes in de voetbalpool was ongekend. We stegen en stegen en stegen en stegen - en bijna, op een haar na, hadden we de pool gewonnen, ware het niet dat we, net bij de finale, overtroffen werden. Maar mooi was het toch geweest.

Het derde is het beeld van HenkenJacques. Bijna als één woord. Een twee-eenheid waren mijn twee broers, onafscheidelijk - ook al zagen ze elkaar in latere jaren weinig. In hun idee waren ze nog steeds de broertjes van 'toen'. Elk jaar gingen ze samen naar Nijmegen, zolang ze nog konden. En wanneer ze elkaar zagen, waren ze voor even weer dat onafscheidelijke stel.

Voor hun (en mijn) oudere zussen waren de kleine broertjes 'de jongens' - en dat zijn ze ook altijd gebleven, al zaten Rie en Greet beiden heel ver weg.

Voor nog iemand in Canada waren ze The Boys. Dat was Roy Shakell, de Canadese soldaat die HenkenJacques in Nijmegen mee naar huis namen - de Canadezen waren gelegerd op de Goffert,tegenover ons huis. De vriendschap met Roy, en met zijn latere gezin, heeft altijd stand gehouden. Altijd vroeg Roy naar The Boys, als ik hem in Midland, zijn stadje in Ontario, ging opzoeken. De vriendschap strekte zich later zelfs uit tot een jongere generatie. En toen Roy stierf, zo'n anderhalf jaar geleden, stonden we alledrie (Henk, Jacques en Jacqueline) onder de overlijdensaankondiging als 'extended family'.

En nu zijn ook de Shakells verdrietig over het overlijden van Henk. En te bedenken dat die vriendschap, dwars over de Atlantische Oceaan en door twee generaties heen, in gang is gezet door twee jochies van 14 en 16, HenkenJacques.

Toevallig was Henk zelfs na zijn dood nog even de Grote Broer die weet wat ik niet weet. Ik had een discussie met mijn achternichtje Margot Linden over de vraag of de tweede voornaam van mijn vader nu Cornelis of Cornelus was. Ik wist zéker dat het CornelIS was, maar Margot had CornelUS op Facebook geschreven. Ze gaf zich bijna gewonnen, zo overtuigd was ik van mijn gelijk. Maar voor de zekerheid zei ze nog: 'Laat je broer Henk 't maar niet horen, hij heeft dat nog zo benadrukt, dat 't CornelUS was.'

Oei, dacht ik, dan kan ik 't beter checken... Dus 't trouwboekje van pa opgezocht - en jawel: CornelUs! Had ik 't 66 jaar fout geschreven... Of tenminste 60 - eerder zal ik niet hebben kunnen schrijven... 'Wat jammer - zei ik tegen Margot - dat ik dit Henk niet kan vertellen!' Waarop Margot: 'Ik denk dat ie 't wel meegekregen heeft, daar waar hij is, en dat-ie heel hard om zijn eigenwijze kleine zusje moet lachen...

zondag 6 september 2009

Greece III - Close encounters of various kinds


Up and down, I wandered... Up... and down... all through the Zagora mountains. I went up to a little chapel dedicated to St Nicholas (as he is Amsterdam's patron saint, I thought I shouldn't miss him...), hidden in the woods on top of a hill – the church bell hanging from a tree nearby...

I met some very nasty mosquitoes on my way, and a herd of curious goats, they, too hidden amongst the trees. There were many more encounters to follow, with goats (and sheep, and cattle, and even horses). And with shepherds. Every morning, they lead their herds into the mountains, every evening, they lead them back “home”, wherever home may be. Next to one of those pretty, steep and narrow “bridges of Zagora county”, I saw a camp of gypsies, as I first thought – but no, this was a camps of modern shepherds, who follow their animals in their four-wheel drive, live in mobile homes, and dress temporary enclosures for the goats and sheep to pass the night in (for there might be bears around, and other predators, human mainly, I should think...).

But the little old man who led his goats up the mountain near the village of Tsepolovo, was of the traditional kind. In his broken German he told me he had worked in Dortmund, and in Wuppertal, in a big factory - but then, after a few years, came back to Greece, to his wife and kids. Now, he was herding his 100 goats. He wrote the figure down, scratched it, rather, on a rock, together with his age (76), and mine (66) – for yes, the Lonely Planet is right: people over here ask you right away for the most intimate details of your life (age, kids, why are you travelling alone, married?)... and don't hesitate telling about theirs. I took a picture of him, and of some of his goats. Then he came a bit too close for comfort, and I pretended not to understand a word of what he was suggesting... ;-) So I drove away, up the mountain, while he climbed effortlessly on...

The place I wanted to reach was the Beloi Outlook, one of those spots where you can oversee the Vikos Gorge. It was, as predicted, a long and winding road... as if it was never to end, one hairpin after another. But I did get there, although – with all my wandering around – this was the very end of the afternoon. As I set out to walk to the Outlook point itself – still at least half an hour away, according to the signs, though actually closer to an hour – I met a couple coming from there. So I asked them about the walk. And the woman – pretty, Italian Isabella, as it appeared – told me they had gone only half way 'because it may seem silly, but I am really afraid of bears...' I said I didn't fear them too much and would sing the “Teddy Bears' Picnic” if I came across one... She then asked me if they might join me, if she wasn't alone, she wouldn't be afraid... Alone? With Pierre, that immensely tall Belgian husband of hers? Did she think this little grandma would be an easy prey for the bear, who would then leave her alone? I will never know.

Anyhow, there we went, the three of us, and I was quite happy with their company too, because you never know what may happen when you're on you own. We walked, and we walked, and we walked, Pierre with his long legs leading the way, even finding the time to take pictures, the woman chatting, about bears, about life in Italy, in Belgium, in Holland... I told them about a nice English family I met back in Monodendri, who did make it all the way down to the Gorge (and back...). They had discussed, jokingly, what they would do if a bear came on their path: Jeff (the son-in-law) would take care of the beast, so his wife Karen and father-in-law David would have time to get away... Isabella, then, in her most dramatic voice: “Pierre, would you do that?Would you sacrifice yourself for me?”“Ehm... Do you have another question?” Pierre replied.

The view was breathtaking at times, you could see the whole valley, the sun slowly going down behind the mountains. The trail was OK – though at the very end, it became very steep and I didn't go any further, while Isabella and Pierre went all the way down to the outlook point. Isabella, apparently, had lost her fear for bears by now. Or she had forgotten about it.

The walk back to where we left the cars was uneventful. Still no bears in sight. We took leave as the dusk was setting in.

It was a long drive back to Monodendri. One hairpin after another, and the night getting darker and darker... I was exhausted when I arrived, parked the car... and decided it wasn't parked well enough. I was so tired I couldn't tell one foot from another – literally – so why I didn't leave the car just where it was, I don't know. Maybe it was just because I was so tired. And hungry. And about to have a hypoglycaemia. Anyway, I thought I'd advance the car just a tiny little bit by loosening the handbrake... and then I didn't pull it fast enough. And bumped right into the Ford Fiesta in front of me.

The whole village, it seems, was watching me. The shop owner from across the street – whose Ford Fiesta it was I had bumped into – came running towards me, gesticulating, shouting. I drove the car back, got out of it and told her how sorry I was, that the insurance would take care of everything, etc etc. She didn't get a word of it, as I didn't understand her. But she didn't find anything wrong with her car, so she finally said: “OK, no problem, OK.” I was most relieved, but then I hadn't counted with her husband. He insisted on inspecting the car thoroughly, again and again.... and yes, he found a tiny little scratch. So... “Police!” Police? A young man offered himself as an interpreter. “We need police to say what has happened, so insurance can pay.” OK then, but can't it be done tomorrow? “No, we have to wait for police, but you not to worry. Go and have dinner, and when police is here, we will call you.” So I ordered dinner... and was called away just as my pasta were put on the table. Still starving, and, worse, still on the border of a hypoglycaemia, I joined the little company. The policeman had arrived in his big Jeep, lit a cigarette, and started discussing the case. In Greek. The woman kept saying: “OK, no problem, OK.” The husband said a lot of things in Greek. The policeman took out a form and started to fill it in. But copying my driver's licence, even with the help of our “interpreter” appeared to be extremely difficult. He persistently mixed up my place of birth and surname, wanted to know my father's first name (“But he's been dead for over 40 years!” I protested, in vain) and couldn't make out the name of the company that rented the car. “Rented cars have good insurance”, our interpreter explained. Aha. That might explain a few things.

The next problem was to find the insurance papers of the “victim”. Her husband showed the policeman one paper after another, but none seemed to satisfy him. Our interpreter had left. I was more and more starving. Meanwhile, the woman kept saying, “OK. No problem. OK!” Eventually, the policeman told me, with gestures, to go back to my dinner; he would then come and bring me the form, signed by the two parties. So he did. And took leave with a firm handshake.

The next morning, I decided to go into the shop and restore relations with the shop owner. She said: “Hi”, and smiled broadly, repeated “OK, no problem” and made clear that it was really, really a very little scratch. “No problem.” I have a feeling that, had it been up to her, she would have left it at that, without all the insurance-fuss. I bought a few things, then we left as the best of friends.

See my pictures of the Zagora Horia
Greece II-Zagora


See also my earlier blogs about Greece, "Preveza" and "Ioannina - and more"

woensdag 2 september 2009

Greece II - Ioannina - and more


“Do one thing a day that scares you”, says my Lulu Lemon Bag. Well, I did. Today and yesterday. Not entirely on purpose – but I did. And on the whole, it worked out well.

Yesterday, I made a walk in the dark. I didn't intend to do so – I just walked up a path in the woods on The Island (Ionnina's island that has no name) above the monastery that I was going to see. The path was tempting, and it was large, and easy. So I followed it. But then, dusk set in, and I forgot how short the twilight is in these regions... However large the path may have been, I couldn't make out where it was. I walked down, and saw the road below. But how to reach it? The closer it seemed, the steeper was the slope between the road and me. In the end, as it became really dark, I sat down on the slope and slid down. I reached the road unharmed, except for a few scratches on my arms. But my shorts were all mucky – and I went on the ferry, back to town, trying to hide my behind... and walking in the shade as much as possible. When I got to the hotel and took my pants off, I saw that it was even worse than I had imagined. Oh well. I did it – but wouldn't for the world repeat it.

Today, it was something else. On my way to the mountain village Mondodendri, in the Zagora mountains, I came across Perama and decided to visit the famous cave in this village. So I did – in the company of a group of young Germans, and a young Dutch family (with a kid of about 3, and the mother expecting another one), and a lot of young AND old Greeks – some with walking sticks. I mention all this, because in order to admire the huge “rooms” and all the stalagtites and -mites, we had to climb – and to descend – an impressive amount of steps. And there wasn't always a railing. At times, I had to overcome my claustrophobia as well as my vertigo... There seemed no end to this “mega” cave as the Dutch woman said. But I looked at the old man with the walking stick, or at the little boy – who kept asking his mother where the elves were - and decided I could do it too.

The funny thing about this cave was its location in the middle of a village. There was a large banner across the street to attract the attention of the visitors. You might have missed it otherwise. And people missed it for centuries, even for millions of years (have there been humans that long?). It was discovered by accident when the villagers looked for shelter during the bombings in WWII; and after the war, a couple of speleologists laid out the map of the cave and prepared it for visitors like us. I have seen quite a few caves, some with a lake inside (this cave had a lake, too) but hardly any as vast as this one. Amazing.

Once outside again, a path led along the mountainside back to the village. Along this path, a woman sat on her veranda, addressing the passers-by and trying to sell jewellery and other souvenirs to them. Or at least a cup of coffee. No such luck – until she found me. I was good bait.

I wouldn't mind a cup of tea, I said. So she made me herbal tea with camomile from the mountain, and we chatted. That is, she told me her story. Today, she said, was her 42nd wedding anniversary (she married at 18, she added). She showed pictures of her son and daughter and her three grandsons. Her daughter would have liked a girl for a second child, but no, “You not buy them in supermarket.”

And then she started, in her broken German, to tell me about her husband. He had been a silver smith, apparently, making the jewellery she sold (and there were some beautiful pieces). But now, he had stopped working, as he had a pension, and he was very ill (from what she told, he must have bowel cancer), but he kept on drinking. He drank and he drank and he drank, she said, and when he ran out of beer (she showed me the empty bottles), he went to town to drink more. (I think that is where he was right then, on their wedding anniversary.)

What to do? she complained. “Doctor says, he should not drink.” But he did. And he had made debts, she went on. She had worked hard all her life, cleaning other people's houses, for little money (“Men, they make good money. Women, they work hard, but no money.”).

Of course, having listened to a story like hers, I didn't have the heart not to buy at least one of the silver objects on offer. I even felt guilty afterwards for having moaned about the price, so she lowered it. And she gave me a little extra, a nice key latch – and she wanted no money for that cup of tea.

We embraced when I left. She then gave me directions, and warned me against the Albanians (we are close to the Albanian border here). “Greek people good. Albanians no good.” They still remember Ali Pasha here, the Albanian ruler who once was the cruel master of this Greek province, Epiros, until the Turks had him killed. But by then (in 1821) he was 82...

'See you next year”, the woman said. “See you next year”, I echoed her, before walking down the path and out of her life.

Read also my other blogs on Greece, "Preveza", "Close encounters of various kinds"

zondag 30 augustus 2009

Greece I - Preveza


It is the language I am battling with. This is the first time I feel illiterate in Europe! Anywhere else – even in Eastern European countries, I guess, though I didn't visit many – you can at least make out SOMETHING, at least read the letters, even if you don't understand the meaning. But here, in the cradle of our civilisation – so I keep telling myself – nope! I try desperately to learn the Greek alphabet... and keep exercising on shop windows, signs, cash receipts – even the firebrigade's headquarters. I was quite proud to be able to make out “pyros” at the beginning of a very long word, but then I got into trouble.

Why do they have to make such long words? Yes, once you can read them, you can often cut them into separate parts. But how to do this when you are reading like a 5-year old? Yachts are good for learning to read – because they have more or less obvious names. Nicolas. Gogo. Konstantin.There even was a Kassandra... Not sure how to take that, by the way. You wouldn't your boat to end like her, would you?

Some shop windows are easy. “Optika”, I know that one! I also could make out “Orthopedi”-something. But there are some signs, I can't make head or tail of them. But then, how to learn to spell a language which has six ways of writing the sound ee? Some languages have diphtongues, but in Greek the combination of two letters sometimes is the equivalent of another one completely different – can you still follow me? And then, they have even two languages, let's say “classic” Greek and spoken Greek – and the two have nothing in common. According to my Lonely Planet, more often than not a baker will be called artopoieion on the shop sign, but if you ask someone for a baker, you should use the word fournos- which has a far more familiar ring to it.

I will have to learn some Greek, at least. For though quite a few people speak reasonably well English (the young receptionist who worked in this hotel yesterday spoke it even remarkably well), some others – like the owner of this hotel – have no English at all, let alone any other foreign language . And I saw signs like “I speack English, Wir Deutsch sprechen”, “airlaine tickets”, etc.

Oh well. They do their best. Unlike those French tourists, who asked me in French where I had bought the ice cream I was having. So I told them. In French, of course. They thanked me and never seemed to realise it was rather a coincidence that someone in the little town of Preveza spoke their language as I did.

You know what? I am going to sleep on it. For tomorrow... is another day.

Read also my blogs on Greece "Ioannina - and more" and "Close encounters of various kinds".

dinsdag 23 juni 2009

Gratis kranten: tot over tien jaar...?


Aan het discussiepanel*) lag het niet, maandagavond 22 juni. Die hadden er zin an. Aan de aanwezigen ook niet: zij discussieerden mee, bijna vanaf de allereerste minuut.



Maar wat we tegen ons hadden was de Warenwet, op het Parool Theater afgestuurd door een boze buurman, die constateerde dat het met de drankvergunning niet (meer) helemaal pluis was. En dus met onmiddellijke ingang verbood om bier en wijn te schenken - om over iets sterkers (wat waarschijnlijk niet eens in huis was) maar helemaal te zwijgen. Dus gingen bezoekers van tevoren een pilsje drinken bij De Buurvrouw (letterlijk) en verdwenen ze naderhand spoorslags naar het café op de hoek van de Pieterspoortsteeg. Niks meer gezellig naborrelen en -praten. Ja, het gebeurde wel, maar in de kroeg. En dat is toch anders.

Er was nog een tweede vijand, zo mogelijk nog sluipender: de hitte. Iemand had de verwarming laten aanstaan. En al werd die door de dienstdoende vrijwilliger die avond meteen uitgedraaid, en al stond de deur lange tijd open: het wilde niet echt koeler worden in het piepkleine, volle zaaltje. Dat deed mensen tussentijd vertrekken, helaas.

Toch was het een boeiende avond, zo verzekerden verschillende deelnemers me na afloop. Ook al ging het gesprek - het onderwerp was: effecten en toekomst van de gratis kranten, na tien jaar - in eerste instantie meer over commercie dan over journalistiek en al hadden niet alle aanwezigen het onderwerp goed meegekregen (het stond toch overal duidelijk aangekondigd, maar dat is kennelijk niet voldoende; weer een les geleerd).

Zoals gezegd: Metro en Sp!ts waren die dag allebei 10 jaar oud en vierden dat met een jubileumnummer. En De Pers? Zou de derde gratis krant - die alle andere deelnemers roemden om z'n kwaliteit en leesbaarheid, maar waarbij iedereen even zorgelijk keek zodra het over de toekomst ging - ook de tien jaar halen. 'Makkelijk', zei De Pers-uitgeverBen Rogmans met zijn onverstoorbare optimisme. 'Wel de vijftien en de vijfentwintig ook.' En hij schotelde ons een van zijn fameuze rekensommetjes voor - als a, als b, als zoveel procent zus, als zulk een aandeel zo, dan grootse toekomst. Geen twijfel mogelijk.

DAG - een uitgave van de Volkskrant - heeft de strijd al eerder opgegeven en bestaat alleen nog online, met een redactie van vijf mensen. Ex-hoofdredacteur Bob Witman legde uit het vooral de (advertentie)crisis was die de vierde gratis krant in Nederland genekt heeft. Alle gratis kranten mikken bovendien op een vergelijkbaar, jong publiek - op al diegenen die niet meer voor een krantenabonnement willen betalen. Dankzij die gratis kranten, onderstreepte wetenschapper Piet Bakker, zijn er wel een miljoen mensen in Nederland die geregeld een krant lezen, terwijl ze dat anders niet zouden hebben gedaan. Hij trok de vergelijking met Duitsland en Noorwegen, waar geen gratis kranten zijn: 'Daar zitten studenten, als ze van a naar b moeten, gewoon twintig minuten uit het raam te kijken.'

Bakker heeft echter niet geconstateerd dat mensen een gratis krant gebruikten als een soort 'opstapje' naar een betaald abonnement. Voor de jongere generaties is het óf niet, óf gratis.

Veel meer nog dan betaalde kranten moeten de gratis dagbladen de kosten drukken. Ze werken dan ook met piepkleine redactietjes - hoewel ook Piet Bakker daar niet zo van onder de indruk was, 'want op grote redacties werkt het merendeel van al die redacteuren voor de zaterdagkrant, of voor één van de vele bijlagen.' Ondanks de kleine redacties houden daarom ook de gratis kranten wel degelijk de kwaliteit hoog, zeiden de hoofdredacteuren om 't hardst. En ze publiceren lang niet alleen ANP-nieuws. 'Betaalde kranten publiceren net zoveel nieuws van de persbureaus, alleen zetten ze daar "van onze verslaggever" boven...', grapte het panel. Bart Brouwers (Sp!ts): 'Wij brengen zelfs veel buitenlands nieuws. Zo hebben wij als enige een verslaggever naar Liverpool gestuurd om te zien hoe Arriva daar met agressie omgaat. Dat heeft niemand anders.'

Wel moeten er voortdurend keuzes worden gemaakt. Een eigen correspondentennetwerk is bijvoorbeeld uitgesloten. Ben Rogmans: 'Wij mogen de stukken overnemen van een Robert Fisk van The Independent, dat is de beste correspondent in het hele Midden-Oosten. En we hebben afspraken met The Economist, The Guardian en The Atlantic Monthly, dat levert héle goeie stukken op.' Dat je op die manier de 'Nederlandse invalshoek' mist - zoals de verslaggever van NRC Handelsblad vanuit de zaal opmerkt - vinden ze geen van allen een punt. En dat de journalistiek een functie zou hebben als pijler van de democratie, zoals, eveneens vanuit de zaal, Paul Arnoldussen van Het Parool opmerkte, lijken ze allemaal een beetje overdreven te vinden.

Zoals bij eerdere debatten dient ook nu de vraag zich aan: is het einde van het krantentijdperk in zicht? In dat opzicht is Piet Bakker nog het meest optimistisch van allemaal: 'Kranten bestaan al vierhonderd jaar. Ze zijn bestand gebleken tegen de radio, tegen de televisie, ze zullen ook bestand blijken tegen internet. Al worden ze minder gelezen, ze zijn nog lang niet weg!'


*) Het panel: Ben Rogmans (De Pers), Piet Bakker (Uva en Hogeschool Utrecht), Bart Brouwers (Sp!ts), Bob Witman (DAG), met mijzelf als discussieleider. Robert van Brandwijk van Metro vierde net die dag het 10-jarig bestaan van zijn krant en kon daarom niet aanwezig zijn. Het debat, georganiseerd door vakblad De Journalist, was een van de maandelijkse co-producties met Het Parool.

zondag 7 juni 2009

Un grand merci



Lieve, lieve vrienden en (oud-) collega’s,

Het was een memorabel feest. Een (niet-) afscheidsfeest dat me altijd bij zal blijven. En waarvoor ik even tijd nodig had om ervan bij te komen.

Alles was goed: de plek, de ontvangst, de ambiance, alles! In mijn vensterbank en daaromheen prijken nu vier prachtige bossen bloemen. De lelies en pioenrozen – die inderdaad ‘zuipen als bouwvakkers’, om de bloemenman van geefster te citeren – beginnen uit te komen, de boeketten worden er nóg mooier door. Na wat wel een Sinterklaasavond leek, ligt – naast lieve, persoonlijk getinte hebbedingetjes – een grote stapel boeken op een bijzettafeltje – en dan heb ik ’t nog niet eens over de veertig ‘Aanzien van…’, waarvoor ik nog een plek moet vinden. Maar die gaat er komen! Wie zou kunnen dromen dat collega’s het voor je over hebben om een reeks van veer-tig boeken te verzamelen? Een reeks die – inderdaad – ook goed van pas gaat komen, de komende jaren en zelfs nu, op de valreep voor wat de Agenda De Journalist 2010 betreft.

De andere, zeg maar ‘individueel’ gegeven boeken spreken me stuk voor stuk aan en ik ga ze zeker lezen, allemaal! Sommige hebben een speciale betekenis, een aantal is een geschenk van de auteur. Andere gaan over één van mijn favoriete onderwerpen, zoals China. Er zijn er zelfs bij, waar ik heimelijk op gehoopt zou hebben – als ik al had verondersteld dat ik cadeaus zou krijgen! En tot die laatste reken ik het wel zéér onverwachte boek over mijn geliefde tekenaar Albert Hahn. Onlangs nog een bloemetje op zijn graf gezet. Zo zie je maar weer…

In de kast liggen inmiddels verscheidene mooie flessen wijn te wachten op andere feestjes (maar zo lang zal de fles cranberrysap het niet uithouden…). Ander lekkers is al aangesproken (of – zoals de kersen-uit-eigen-Franse-boomgaard – zelfs op…).
Het niet-staatsieportret krijgt een bijzondere plek, met de ‘bon-voor’ en de fotoreportage van de ook al zo memorabele making-of…. De special van De Journalist heb ik beurtelings geamuseerd en ontroerd gelezen en bekeken. Prachtig, zowel qua vorm als qua inhoud… (Klik hier om de pdf te downloaden.)

Maar het grootste cadeau was natuurlijk jullie aanwezigheid (en, van degenen die er niet bij konden zijn, de lieve mailtjes, kaarten, boeken, bloemen…). Mensen uit alle periodes van mijn loopbaan en leven, met wie ik soms heel veel heb meegemaakt, die getuige zijn geweest van cruciale momenten. Sommigen zie ik – of zag ik tot voor kort – (bijna) dagelijks, anderen wonen daarvoor te ver weg. En iedereen is druk, druk, druk… Van mijn leeftijdgenoten zijn er veel met pensioen (maar daarom niet minder actief, ook in het vak. Er werden herinneringen opgehaald waar de jonkies met rode oortjes naar zouden hebben geluisterd (en misschien hebben jullie dat stiekem ook wel gedaan)… Ach, lees er Dag in, dag uit van de jaren zeventig maar op na… Er zullen destijds wel eens mensen verbaasd hebben gestaan dat dat meissie met die rode haren, cowboylaarzen en korte hippiekleding de Parijse correspondente van de Volkskrant was…

Wie weet, misschien zullen ook jullie, ‘mijn’ oud-stagiairs, later, veel later nog eens tegen elkaar zeggen: ‘Weet je nog, dat feestje in het Persmuseum in juni 2009? Dat zogenaamde afscheid van Jacqueline? Those were the days. We stonden aan het begin van onze loopbaan, ’t was niet altijd gemakkelijk, maar we hadden nog wat geléérd. Die jonge journalisten van tegenwoordig… Ze weten niet eens meer wat Twitter was, laat staan e-mail. Nu waven ze alleen nog maar…’ Of woorden van gelijke strekking.

Of misschien zeg je ook wel: ‘Geweldig, die jonkies van nu, kijk eens wat ze toch maar presteren…’

Wie zal ’t zeggen?

Voor nu, aan jullie allemaal: merci! Un grand, grand merci! Thanks a zillion bunches!

Jacqueline

PS – Kwabber : afgesproken. Schiphol? Dat ken ik, schijnt. Wanneer? Hannibal.
PPS - Voor mij is dit geheimtaal. Jacqueline.

vrijdag 22 mei 2009

De beuk en de tulpenboom


Elf dagen nadat ik bij mijn privéherdenking zes bossen witte chrysanten had uitgedeeld, was ik alweer op de Nieuwe Ooster. Ik kom er vaak, want elke geliefde heeft zijn/haar eigen herdenkdagen – hoewel een beetje sjoemelen mág, binnen zekere vloeiende perken – maar zó vaak nou ook weer niet.

Er was dus iets bijzonders aan de hand, op deze 20ste mei. Twéé bijzondere dingen, zelfs, twee ‘events’ in één en dat alles ter gelegenheid van het 115-jarig bestaan van de begraafplaats. Of liever: het officiële bestaan. Want twee jaar voor de officiële opening op 1 mei 1894, was de Grote Rode Beuk links van de aula al geplant.

Dat – en nog veel meer – kwamen we te weten we tijdens de voordracht van Jos van Hest, onder diezelfde immens dikke, doorleefde beuk, de Fagus sylvatica Atropunicea, met zijn ‘purperen parasol’, ‘erkend als landelijk monument’, wiens wortels het graf omvatten van ‘Gerlof Bartholomeus Salm, gestorven op 5 april 1897, de architect die het Aquarium van Artis bouwde en het kerkgebouw van de Vrije Gemeente aan de Weteringschans, nu beter bekend als Paradiso.’

Jos’ voordracht eindigde in een gedicht, ‘Wat de beuk voorbij zag gaan’:
‘Rouwkoetsen met paarden met zwarte pluimen
zwijgende stoeten met zware grafkransen

Heren in jacquet, dames achter zwarte sluiers
doodbidders met hoge hoeden

Kisten op schouders van dragers
kisten op een baar met wieltjes

Bloemstukken met linten
militaire eer en laatste groet

Schoolkinderen met een dode juf in een kist
moeders met een baby in een rieten mandje

Harten van rozen, bloesem van verdriet
ballonnen, fakkels, flarden van een lied

Nabestaanden, achterblijvers
zoveel voetstappen op kiezels.’

De beuk zag nog veel meer voorbijgaan, maar er wachtte ons nog meer moois op de Nieuwe Ooster, nog immer ‘een lieflijk, schilderachtig en poëtisch oord waar men gaarne verblijft, geen sombere en droefgeestige plek waarvoor men huivert erheen te gaan, maar een harmonisch park met slingerende paden en bomen die hun rijk bebladerde takken over de graven uitstrekken om ze te beschermen’, – aldus ontwerper Leonard Springer, 115 jaar later geciteerd door Jos van Hest.

Het volgende ‘moois’ was dus een verhaal van Karina Wolkers, ‘De magnolia en de tulpenboom’. Karina is niet alleen weduwe ván, maar ook beschermvrouwe van de Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster, die – zoals de naam al zegt – de beplanting op de begraafplaats wil beschermen en, in modern Nederlands, promoten.

Karina Wolkers sprak tegenover het monument van gekleurd glas dat Jan Wolkers maakte voor het graf van Theo Thijssen. Ook op mijn gebruikelijke rondje over het kerkhof sta ik er altijd even stil. Steeds wisselen de kleuren, groen en blauw, blauw en groen, al naar de lichtval en de zon. Aan de andere kant van het pad is nu een tulpenboompje geplant, een stek van een stek van de tulpenboom van Boerhaave in Poelgeest, die Wolkers tientallen jaren begeleidde – van Poelgeest via de volkstuin van Jan en Karina tot op Texel, compleet met de as van hun poes Voske.

Het duurde lang voordat de boom bloeide:
‘Toen we zo'n jaar of twintig op Texel woonden en een keer in mei bij het atelier de weelderige kruin van de tulpenboom stonden te bewonderen, die inmiddels een meter of acht hoog was, ontdekten we gele kleurvlekken tussen de bladeren. “Verdomd, Karina, hij bloeit,” zei Jan. Met veel moeite vonden we een bloem die laag genoeg zat om te plukken en binnen in een vaasje te zetten om te bestuderen. De drie tegen de steel teruggeslagen heldergroene bloembladen, de zes iets lichter groene bloembladen die de tulp vormen ieder bestreken met een zwierige oranje penseelstreek alsof Frans Hals even was langs geweest. En dan de menigte vettige, goudgele meeldraden rondom het kegelvormige lichtgroene vruchtbeginsel, alsof ze een antiek phallisch ritueel uitvoerden. In ademloze bewondering hebben we ernaar zitten te kijken. En elk jaar weer, tot op de dag van vandaag, produceert hij in het voorjaar honderden van die prachtige, groenige tulpen.’

De bladeren van de tulpenboom, zegt Karina, hebben iets van kattenkoppen,
‘getekend door een striptekenaar. Onder onze tulpenboom ligt niet alleen de as van Voske, maar ook de twee rode, half kartuizer poezen van onze zoons Bob en Tom hebben daar hun laatste rustplaats. Knorretje is vlak voor Kerstmis 2004 gestorven en sinds die dag staat er altijd een witte roos in een champagnefles op haar grafje. Op 3 oktober 2007, de dag van Leidens Ontzet, zestien dagen voor Jans dood, stierf Vincent. Ook zij is begraven onder de tulpenboom. “Als er een hemel bestaat, wil ik naar de kattenhemel om tot in eeuwigheid blikjes tonijn open te maken,” heeft Jan gezegd. Tonijn was Voskes lievelingsvoedsel. Ik weet niet of de wens van Jan in vervulling is gegaan. Hij geloofde niet in een leven na de dood. Maar zijn as is uitgestrooid in de nabijheid van zijn geliefde katten, zoals zijn laatste wens was, onder de tulpenboom van Boerhaave.’

Volgde de onthulling van het bordje met de naam van de boom:
Jan Wolkers-boom
Liriodendron tulipifera
Magnoliaceae
Tulpenboom
Herkomst: Oostelijk deel USA
Deze boom is geplant ter nagedachtenis aan Jan Wolkers, beeldhouwer, schilder, schrijver, 1925 – 2007

De bijeenkomst eindigde zoals ze begonnen was: in het restaurant Roosenburgh. Men hief het glas, men praatte wat na, het was rumoerig en gezellig.

Mijn vorige bezoek eindigde met de dagelijkse konijnenvergadering, waar verscheidene verlate langoren zich – ‘Opzij, opzij, opzij!’ – nog heen spoedden. Ditkeer waren het de duiven en halsbandparkieten die zich op het voorplein te goed deden aan iets onzichtbaars dat ze uit het grind oppikten. De stevige tred van een late bezoekster deed hen opschrikken en daar gingen de parkieten, de hoogste boom in – nee, niet De Beuk, maar wel pal ernaast – om van daaruit rustig het schouwspel beneden gade te slaan.

Voor de voordracht van Jos van Hest, klik hier.
Voor het verhaal van Karina Wolkers, klik hier.
Bij deze gelegenheid verscheen ook een boekje, ‘Bomenpark De Nieuwe Ooster’, uitg. Ginkgo, 126 pagina’s, ISBN 978-90-71256-08-0, prijs € 12,50.


dinsdag 19 mei 2009

Waar begint de sensatie?


Over één ding waren de debaters het eens: dat ze het niet eens werden over de grens tussen ‘sensatiezucht’ en ‘journalistieke plicht om te informeren’. Het debat, op maandag 18 mei in het Parool Theater, speelde zich minder af tussen de panelleden Thom Meens (ombudsman van de Volkskrant) en Natalie Mathot (lid van de Raad voor de Journalistiek en redactiechef van Gooi- en Eembode dan tussen het panel en de zaal. Vooral Roderik Oranje van Het Parool was het op belangrijke punten oneens met Thom Meens – en met een Paroollezeres, die protesteerde tegen een foto waarop één van de slachtoffers in Apeldoorn volgens haar te herkenbaar te zien was.

Waar houdt de plicht om zo volledig mogelijk te informeren op, waar begint de schending van privacy, wanneer overschrijd je de grens? Thom Meens en Natalie Mathot waren het redelijk eens in dat opzicht en vooral Meens toonde zich erg streng, ook wat betreft het vermelden van namen dan wel initialen of beschrijvingen. Hij ging zelfs zo ver, dat hij wees op de inconsistentie van Nederlandse media om buitenlandse verdachten (of slachtoffers), die in hun eigen land inderdaad met naam en toenaam worden aangeduid, dan ook maar met de volle naam te noemen. Terwijl hier te lande toch de afspraak geldt ze slechts met initialen aan te duiden. Gelukkig vond zelfs Meens het wat ver gaan om een societyfiguur als Bernard Madoff aan te duiden als Bernard M. En ook met verdachten die zelf de publiciteit zoeken – zoals Holleeder – mogen we van Meens anders omgaan.

In het algemeen is echter terughoudendheid geboden, zei de Volkskrant-ombudsman. En waar een redacteur – zoals Roderik Oranje – zich afvraagt: ‘ Wie zou je met zo’n foto / met zo’n verhaal schaden?’ moet volgens Meens – gesteund door Mathot – de vraag zijn: ‘Wat voegt dit toe?’ Waarbij overigens het argument van de tijdsdruk nooit een rol mag spelen. Voorbeelden te over: de foto van slachtoffers van Kars T., inderdaad, van hemzelf met bloedend hoofd (erger: de foto van een naamgenoot die het AD ten onrechte plaatste als een foto van Kars zelf), van de op Bonaire vermoorde Marlies van der K(ouwe), van (slachtoffers van) de Schipholramp, van ‘Madrid’ (al dan niet met weggephotoshopte ledematen). Als grensgeval noemde Meens nog de bekende en door de Volkskrant paginagroot geplaatste foto van mensen die uit het WTC naar beneden vielen – al vond hij zelf dat de foto net kon, én omdat de slachtoffers niet herkenbaar zijn, én omdat dat ene beeld de situatie in één beeld samenvat en bovendien op het netvlies blijft hangen.

Een jonge man in de zaal noemde een foto van de markt in Sarajevo, waar in februari 1994 68 mensen gedood en tweehonderd gewond werden. ‘Ik was nog een kind; de foto schokte me diep en is me altijd bijgebleven. Moest die foto zo prominent geplaatst worden?’ Dat leidde tot weer nieuwe voorbeelden, van foto’s uit de Vietnamoorlog (het door napalm getroffen meisje; de man die een pistool tegen het hoofd gedrukt krijgt) en zelfs uit de Spaanse burgeroorlog (de ‘vallende soldaat’ van Capa), die tot iconen geworden zijn en – zeker wat Vietnam betreft – ertoe bijdroegen dat de publieke opinie zich wereldwijd tégen de oorlog keerde. ‘Er zullen altijd foto’s zijn’, zei Roderik Oranje, ‘of het nu gaat om Vietnam, de machetes in Rwanda of de aanslagen op het WTC, die gruwelijk zijn, maar in één klap weergeven wat daar aan de hand is.’

En op dat ene punt leek iedereen het min of meer eens.

Zie ook www.dejournalist.nl Op 22 juni is er in het Parool Theater weer een door De Journalist en Het Parool georganiseerd debat : over gratis kranten, met o.a. Bart Brouwers, hoofdredacteur van Sp!ts. Binnenkort meer nieuws op dejournalist.nl/agenda en parool.nl

vrijdag 1 mei 2009

Tussen feestgedruis en verslagenheid



Koninginnedag in de Rijnstraat, in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Eén man wist het, van ‘Apeldoorn’ - althans, hij was de enige die erover sprak. Het zal kwart voor twee zijn geweest. Zelf had ik nog niets gehoord - niet getwitterd onderweg, geen radio mee, wie verwacht zoiets? Vijf doden, vijf zwaargewonden en acht lichter gewonden – dat is aan het einde van de avond de voorlopige balans. En de dader ligt – bijna – op het kerkhof. Ook dat nog.

Maar in de Rijnstraat is – in elk geval tot een uur of twee – de sfeer ontspannen. Is er iets minder oranje op straat dan een jaar geleden? vraag ik me af. Is het allemaal wat minder uitbundig? Op dat moment denk ik eerder aan ‘de crisis’ als mogelijke oorzaak dan aan een drama zoals dat zich in Apeldoorn afspeelt.

Het enige incident dat ik zelf meemaak, wordt veroorzaakt door twee jongens die dreigend op me afkomen nadat ik een foto van één van hun maten heb gemaakt (met zijn goedvinden). Toevallig staan zij ook op de foto, op de achtergrond. ‘Weg die foto!’ Ik word boos, probeer te onderhandelen, zeg dat ik in m’n recht sta (‘Is dit de openbare weg of niet?’). Maar uit vrees dat ze m’n camera vernielen, kies ik – laf – eieren voor m’n geld. God hoort me brommen, dat wel, en Allah vast en zeker ook.

Voor de rest is het één en al vrolijkheid. Tot die meneer dat vertelt, van Apeldoorn. Dan weet hij nog niet hóé erg het is. ‘Misschien één dode?’

Thuis, met radio, tv, internet, twitter, wordt de ernst van de situatie zonneklaar. Rechtstreeks uitgezonden persconferentie in Apeldoorn, interview met Cohen voor wie ‘het feest is afgelopen’, maar die toch geen feestelijkheden wil verbieden, dan de koningin, zeer geëmotioneerd, die haar afschuw over het gebeurde uit.

Dan komt J. me halen om naar twee verjaardagen te gaan. Onwerkelijk. Bij het Victorieplein gaat de vrijmarkt door of er niets aan de hand is. Op de gezichten van de mensen geen spoor van somberheid. Weten ze het nog niet?

Onze eerste jarige weet in elk geval nog van niets. Oja… haar man hoorde op straat iemand iets zeggen over een auto, een menigte. Dát was het dus… Snel de tv aan. AT5, herhaling van bekende beelden, oud nieuws. We gaan door met de verjaardag. De gasten die na ons komen weten het al, ja, vreselijk. Glaasje wijn? Kopje thee? Appeltaart of slagroomtaart?

Op naar de volgende verjaardag. De zon schijnt nog, over de Amstel daveren boten en bootjes, muziek schalt, nee, knettert, dendert over het water. Hoezo mag muziek niet verder dan tien meter hoorbaar zijn? Hoezo mag er niet gedronken worden aan boord?

Langs de wal is de uitgelatenheid niet minder groot. Mensen vragen de weg, richting CS, richting Amstelstation. Van verslagenheid geen spoor.

Op ons tweede feestje is ‘Apeldoorn’ wel het gesprek van de dag. Eén genodigde heeft om die reden afgebeld, zegt de gastheer. Wij – de gasten die wel zijn gekomen – laten ons de wijn en de taart niettemin smaken. We zwalken heen en weer tussen ‘het onderwerp’ en een redelijke opgewektheid. Zou je anders niet meer jarig mogen zijn op 30 april?

Buiten feesten de oranjefeesters nog immer, ook al zijn ze op weg naar huis. Weer dat gevoel van onwerkelijkheid. Een beetje bozig zijn we ook. Hoe kun je zo bot zijn? In de stad is ’t nog erger, zegt een mevrouw op de tramhalte. Onwetendheid van de feestvierders? Onverschilligheid?

Het is een Koninginnedag om nooit te vergeten. Helaas.



Deze column staat ook op www.zuidelijkewandelweg.nl

vrijdag 27 maart 2009

Eendenmars


Het was een nog net mooie lentedag. ‘s Avonds zou het alweer plenzen en stormen – maart blijft z’n staart roeren. Maar op deze zondagmiddag koesterden we ons nog even in het frisse voorjaarszonnetje. De knoppen van de kastanjes barstten al open, in de perken bloeiden krokussen en narcissen volop en ook de geveltuintjes begonnen voorzichtig wat geel en blauw te vertonen. Hier zat iemand aan z’n motor te knutselen, daar had een ander een stoel buiten gezet, verderop stonden buren te kletsen. De rest van de Rivierenbuurt leek aan de wandel. Mens, kind en dier.

Een sentimental journey bracht me naar de Alblasstraat. Fietsen leunden tegen een bamboe-gevelbos, de binnentuinen waren klaar voor de start naar het voorjaar.

Voor een portiek stond een boodschappenwagentje. Twee eenden, een vrouwtje en een woerd, scharrelden erom heen. Als hondjes die een kluif ruiken. Eenden?! In de Alblasstraat?

‘Wat doen jullie hier?’ vroeg ik. ‘Eenden horen toch niet op straat!’

Het antwoord, op klaaglijke toon, kwam van elders: ‘Ze volgen me al de hele dag. Ga wég!’ Een meisje kwam van de overkant, een pak reclamefolders onder haar arm. ‘Ze gaan nog net niet mee het portiek in. Maar het scheelt niet veel. Nee! Niet meegaan! Weg!’

Ze was bang voor de beesten, die toch allesbehalve agressief waren. Alleen nieuwsgierig als een stel katten. Nu stonden ze voor een moeilijke keuze. Moesten ze het meisje volgen? Of mij? Of bij het karretje blijven? Ze aarzelden, waggelden een eindje in haar richting, stapten de rijweg op, waggelden terug… Ze wisten ’t niet meer.

‘Wilt u ze niet meenemen?’ vroeg het meisje.

Tja. Makkelijker gezegd dan gedaan.

Een vrouw kwam naar buiten, vroeg iets aan het meisje en zei toen resoluut: ‘We moeten ze naar het park brengen. Naar de sloot. Hier hebben ze geen water. Wilt u me helpen?’

‘Ik wil het best proberen’, zei ik. ‘Maar hoe krijgen we ze de Kennedylaan over?’ Ik zag het niet voor me – of juist wel. ‘Ze zijn hier gekomen, ze zullen ook hun weg terug wel vinden’, voegde ik er laf aan toe.

‘Wilt u me helpen?’ herhaalde de vrouw. ‘Ik zal het proberen’, herhaalde ik.

En daar gingen we, in optocht.

‘Kom maar eendjes, kom mee… nee, niet de rijweg op, kom hier!’

Braaf waggelden ze achter ons aan. Misschien verwachtten ze een lekkernij. Of een nieuw avontuur. Iets spannends. Ze trokken zich niets aan van het bekijks dat we hadden.

‘Ik heb thuis brood liggen. Zal ik dat halen?’ vroeg mijn metgezellin. ‘Alleen is het nog niet helemaal ontdooid. Zouden ze dat lusten?’

In gedachten zag ik de eenden aan het bevroren brood snuffelen en hun snavel optrekken: ‘Eet dat zelf maar op!’

‘Ik ga het halen!’ zei de vrouw vastberaden. ‘Daarna moeten we samen het verkeer tegenhouden.’

Ik had er nog steeds een hard hoofd in, maar inmiddels waren we bij de speeltuin naast het oude Stadsdeelkantoor beland. Even leken de eenden de Griftstraat te willen gaan verkennen. Er kwamen een paar auto’s aan, ik wist de vogels net op tijd terug te lokken. Dat beloofde wat, bij het oversteken van de Kennedylaan…

Weifelend keken ze over de stukjes gras op het speelterrein. Dat was het toch niet echt. Het kleine bassin stond helemaal droog. Ze keken elkaar aan, namen een aanloop… en vlogen weg, klapwiekend, hoog over de bomen, over de Kennedylaan, richting Boerenwetering. Binnen een minuut waren ze uit het zicht verdwenen.

Op dat moment kwam mijn mede-eendenhoedster terug, een paar boterhammen in de hand. Ik spreidde mijn armen en maakte een vlieggebaar: ‘Up, up and away!’

Tegelijk schoten we in de lach.

Deze column staat ook op zuidelijkewandelweg.nl

maandag 23 februari 2009

De katten van Lili, en nog een paar andere

‘Et moi?’ mopperde Hannibal, toen ik me opmaakte om de deur uit te gaan.

‘Et toi? Hoezo poes, et toi?’

‘Ik blijf weer alleen! En jij gaat vreemd!’

‘Ik ga alleen maar naar andere poezen kijken. Ik ga ze niet aaien, ze komen niet op schoot… Dat kan niet eens, want ze hangen aan de muur en ze staan in een boek. En ik ben zo weer terug… Pas maar goed op de Rooseveltlaan in die tussentijd.’

Verongelijkt draaide hij zijn neus naar de verwarming. ‘Maar ik sta er niet tussen!’ hoorde ik hem nog denken. Toen viel hij in slaap. Ik sloop de deur uit en voelde me schuldig.

Heel lang duurde dat niet, eerlijk gezegd, zeker niet nadat ik de Passeerdersgracht had bereikt, Lili en ‘Monsieur Lili’ had omhelsd en rondkeek. Naar mensen die ik kende, maar vooral naar de katten aan de muur, ‘les chats de Lili’.

Nee, Klaasje, Hannibals Parijse voorgangster, stond er niet meer bij, in die tijd schilderde Lili Freriks niet. Ze begon pas weer na mijn vertrek uit Parijs, ook al weer jaren geleden. Maar zwart-witte dubbelgang(st)ers van Klaasje waren er wel. Eén zat demonstratief met zijn kont naar de kijker toe, zoals ook Klaasje placht te doen, voor straf, als we te laat thuis waren. Be-le-digd.

Er hingen ook nog twee halve dubbelgangers van Hannibal. Zonder dat witte vest en die witte sokken, maar met dezelfde tijger-look en de mediterrane struikroversblik. Felis corsicana, noemt ‘Monsieur Lili’ alias Philip Freriks hen in het boek dat bij de tentoonstelling hoort – of andersom. En een felix tunisiani is Hannibal, of beter nog, een felix carthagensis (of zoiets). Want evenals zijn illustere naamgenoot is hij vanuit Carthago over de Alpen getrokken.

‘Lili vindt ze prachtig’, schrijft Philip Freriks over de Corsicaanse katten, die hun nageltjes in je been zetten en zo omhoog klimmen, naar het eten op tafel. ‘Niets mooiers dan die jonge strijders voor een goede zaak zonder ook maar één grammetje vet aan hun lijf. Mannetjes of vrouwtjes, zonder onderscheid. Even vaardig, even doelgericht. De Robin Hoods van kattenland en dat willen ze maar al te graag weten. Als het even kan met geheven staart, om te laten zien, voor zover ze man zijn, dat ze zich door niets en door niemand hun prominent aanwezige ballen hebben laten ontnemen.
To be or not to be felis corsicana.’
Of felis carthagensis.
Of felis umbriana: de poes van Marga van Praag, die als vriendin en kattenliefhebster het eerste exemplaar van Les Chats de Lili kreeg, komt uit Umbrië. Nog zo’n type.
Of ook felis aquitana – want behalve Hannibal in zijn jonge dagen herken ik in Philips beschrijving van de Corsicaanse kat ook James, een kat die zich in Zuid-West Frankrijk, in Aquitaine, bij ons voegde. Via de schoot op de tafel. Nagels in je dijen, dat zet beter af. Vier weken en vele blikjes later stond hij ons midden op de weg uit te zwaaien, toen we wegreden.

Ach, katten… ze weten wat.

Bij veel bezoekers van Lili’s expositie in Le Salon Rouge herkende je meteen de vertederde blik: ‘Kijk eens hoe die erbij ligt, met dat gestrekte pootje…’ ‘En die daar, je hóórt hem spinnen.’ ‘En die poes in dat mandje, op tafel, altijd in de weg…’
Met moeite rukte ik me los van die groene ogen, die puntoren. Was dus laat thuis… Maar Hannibal is Klaasje niet. Hij mag soms mopperen, straf is er nooit bij. Wel werd ik besnuffeld: waar ben je geweest, wie heb je gezien? Om zich vervolgens – na wat geklaag: ik was zo eenzaam, ik heb zo’n honger! – luid spinnend op mijn schoot te nestelen.

Philip & Lili Freriks: Les chats de Lili, de katten van Lili. Uitg. Conserve, ISBN 978-90-5429-274-6. 120 pagina’s, gebonden, € 19,95. De tentoonstelling in Le Salon Rouge, Passeerdersgracht 17A, Amsterdam, duurt tot en met 13 maart.

ShareThis