Follow me on Twitter

vrijdag 27 maart 2009

Eendenmars


Het was een nog net mooie lentedag. ‘s Avonds zou het alweer plenzen en stormen – maart blijft z’n staart roeren. Maar op deze zondagmiddag koesterden we ons nog even in het frisse voorjaarszonnetje. De knoppen van de kastanjes barstten al open, in de perken bloeiden krokussen en narcissen volop en ook de geveltuintjes begonnen voorzichtig wat geel en blauw te vertonen. Hier zat iemand aan z’n motor te knutselen, daar had een ander een stoel buiten gezet, verderop stonden buren te kletsen. De rest van de Rivierenbuurt leek aan de wandel. Mens, kind en dier.

Een sentimental journey bracht me naar de Alblasstraat. Fietsen leunden tegen een bamboe-gevelbos, de binnentuinen waren klaar voor de start naar het voorjaar.

Voor een portiek stond een boodschappenwagentje. Twee eenden, een vrouwtje en een woerd, scharrelden erom heen. Als hondjes die een kluif ruiken. Eenden?! In de Alblasstraat?

‘Wat doen jullie hier?’ vroeg ik. ‘Eenden horen toch niet op straat!’

Het antwoord, op klaaglijke toon, kwam van elders: ‘Ze volgen me al de hele dag. Ga wég!’ Een meisje kwam van de overkant, een pak reclamefolders onder haar arm. ‘Ze gaan nog net niet mee het portiek in. Maar het scheelt niet veel. Nee! Niet meegaan! Weg!’

Ze was bang voor de beesten, die toch allesbehalve agressief waren. Alleen nieuwsgierig als een stel katten. Nu stonden ze voor een moeilijke keuze. Moesten ze het meisje volgen? Of mij? Of bij het karretje blijven? Ze aarzelden, waggelden een eindje in haar richting, stapten de rijweg op, waggelden terug… Ze wisten ’t niet meer.

‘Wilt u ze niet meenemen?’ vroeg het meisje.

Tja. Makkelijker gezegd dan gedaan.

Een vrouw kwam naar buiten, vroeg iets aan het meisje en zei toen resoluut: ‘We moeten ze naar het park brengen. Naar de sloot. Hier hebben ze geen water. Wilt u me helpen?’

‘Ik wil het best proberen’, zei ik. ‘Maar hoe krijgen we ze de Kennedylaan over?’ Ik zag het niet voor me – of juist wel. ‘Ze zijn hier gekomen, ze zullen ook hun weg terug wel vinden’, voegde ik er laf aan toe.

‘Wilt u me helpen?’ herhaalde de vrouw. ‘Ik zal het proberen’, herhaalde ik.

En daar gingen we, in optocht.

‘Kom maar eendjes, kom mee… nee, niet de rijweg op, kom hier!’

Braaf waggelden ze achter ons aan. Misschien verwachtten ze een lekkernij. Of een nieuw avontuur. Iets spannends. Ze trokken zich niets aan van het bekijks dat we hadden.

‘Ik heb thuis brood liggen. Zal ik dat halen?’ vroeg mijn metgezellin. ‘Alleen is het nog niet helemaal ontdooid. Zouden ze dat lusten?’

In gedachten zag ik de eenden aan het bevroren brood snuffelen en hun snavel optrekken: ‘Eet dat zelf maar op!’

‘Ik ga het halen!’ zei de vrouw vastberaden. ‘Daarna moeten we samen het verkeer tegenhouden.’

Ik had er nog steeds een hard hoofd in, maar inmiddels waren we bij de speeltuin naast het oude Stadsdeelkantoor beland. Even leken de eenden de Griftstraat te willen gaan verkennen. Er kwamen een paar auto’s aan, ik wist de vogels net op tijd terug te lokken. Dat beloofde wat, bij het oversteken van de Kennedylaan…

Weifelend keken ze over de stukjes gras op het speelterrein. Dat was het toch niet echt. Het kleine bassin stond helemaal droog. Ze keken elkaar aan, namen een aanloop… en vlogen weg, klapwiekend, hoog over de bomen, over de Kennedylaan, richting Boerenwetering. Binnen een minuut waren ze uit het zicht verdwenen.

Op dat moment kwam mijn mede-eendenhoedster terug, een paar boterhammen in de hand. Ik spreidde mijn armen en maakte een vlieggebaar: ‘Up, up and away!’

Tegelijk schoten we in de lach.

Deze column staat ook op zuidelijkewandelweg.nl

Geen opmerkingen:

ShareThis